Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8234

Datum uitspraak2006-09-14
Datum gepubliceerd2006-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-010436-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is - wat er zij van de gang van zaken aangaande de tegen de medeverdachte toegepaste dwangmiddelen - daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.


Uitspraak

Parketnummer: 20-010436-05 Uitspraak : 14 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 4 augustus 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-800946-05 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [adres], [woonplaats]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: - de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand; - de inbeslaggenomen personenauto verbeurd zal verklaren; - de inbeslaggenomen heroïne en cocaïne zal onttrekken aan het verkeer. Vonnis waarvan beroep Het hof zal het beroepen vonnis vernietigen, omdat het komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Tenlastelegging Blijkens de in regel 3 en 4 van de tenlastelegging opgenomen woorden "als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet", alsmede gelet op de inhoud van het strafdossier, zijn als gevolg van een kennelijke omissie na het in de laatste zin van de tenlastelegging opgenomen woord "(vervolgens)" de woorden "in een voertuig" weggevallen. Het hof leest de tenlastelegging verbeterd door laatstgenoemde woorden op bedoelde plaats in te lezen, door welke verbetering de verdachte blijkens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Met inachtneming van deze verbetering is aan verdachte ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 19 juli 2005 in de gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of 10 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk - die cocaïne en/of heroïne in Rotterdam en/of elders in Nederland opgehaald en/of gekocht en/of - die cocaïne en/of heroïne in de vagina van zijn medeverdachte gestopt en/of verstopt en/of - zich (vervolgens) in een voertuig naar/in de richting van België en/of Frankrijk begeven. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie i. Namens de verdachte is ten verweer betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging in hoger beroep. Daartoe is het volgende aangevoerd. Gedurende het opsporingsonderzoek heeft een onderzoek plaatsgehad in het lichaam van medeverdachte [medeverdachte]. In strijd met het dienaangaande bij artikel 56 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde is dat onderzoek uitgevoerd, terwijl de officier van justitie daartoe geen opdracht had gegeven, de medeverdachte niet was aangehouden en er tegen haar geen ernstige bezwaren bestonden. Ten slotte is het onderzoek niet uitgevoerd door een arts. Verdachte heeft zich niet vrijwillig ontkleed. Deze gang van zaken levert een ernstige schending op van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust en met grove verwaarlozing van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces is te kort gedaan. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. ii. Het hof verwerpt het verweer omdat - wat er ook zij van de gang van zaken aangaande de tegen de mededader toegepaste dwangmiddelen - de verdachte daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang wordt geschaad. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 19 juli 2005 in de gemeente Moerdijk tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 6 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 10 gram heroïne van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne middelen vermeld op de bij die wet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader opzettelijk - die cocaïne en heroïne in Rotterdam gekocht en heeft zijn mededader - die cocaïne en heroïne in haar vagina gestopt en heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader - zich vervolgens in een voertuig in de richting van Frankrijk begeven. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de weergave van de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. iii. Uit het ambtsedig proces-verbaal dossiernummer PL 2000/05-009668 van de politie Midden en West Brabant d.d. 20 juli 2005 blijkt -voor zover hier van belang-: - dat de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 18 juli 2005, in burger gekleed zich in een onopvallend dienstvoertuig bevonden, geparkeerd staand aan het Breeplein te Rotterdam; - dat genoemde verbalisanten deel uitmaken van het zogenaamde "Joint Hit Team" (voormalig A16-team) en speciaal zijn belast met de bestrijding van overlast veroorzaakt door drugshandel; - dat van dit team in het kader van internationale samenwerking ook permanent deel uitmaken leden van - kort gezegd - de Franse politie; - dat het voornoemde verbalisanten ambtshalve bekend was dat er zich in de Tarwewijk in Rotterdam-Zuid, meerdere drugspanden bevinden en voorts dat deze wijk geregeld door voertuigen uit Frankrijk wordt bezocht; - dat zij op genoemde datum omstreeks 22.10 uur een voertuig, te weten: een personenauto van het merk Renault, type Clio, kleur grijs met een Frans kenteken, zagen, waarna zij achter dit voertuig aan zijn gaan rijden; - dat zij vervolgens zagen dat dit voertuig achter een ander voertuig met Nederlands kenteken aan reed; - dat bij navraag bij de Gemeenschappelijke Meldkamer van politie bleek dat het kenteken van laatstbedoeld voertuig op naam was gesteld van een aan de verbalisanten ambtshalve bekende "drugsrunner"; - dat zij vervolgens zagen dat beide voertuigen stopten en parkeerden aan de Verboomstraat te Rotterdam, waarna uit de personenauto met Frans kenteken een man en een vrouw stapten; - dat de verbalisanten hierop post hebben gevat en de personenauto met het Franse kenteken in observatie hebben genomen; - dat de verbalisanten op 19 juli 2005, omstreeks 0.10 uur, zagen dat de man en de vrouw weer in hun personenauto stapten en wegreden; - dat de verbalisanten vervolgens opnieuw achter deze personen aan zijn gaan rijden; - dat zij zagen dat de vrouw de auto bestuurde; - dat de auto via Dordrecht in de richting Breda reed, over de snelweg A16; - dat, aangekomen bij de A16, vanaf de bijrijderszijde van de Renault Clio, witte zakjes uit het raam werden gegooid; - dat de inzittenden, na te zijn staande gehouden ter plaatse van voornoemd benzinestation, te kennen gaven de Franse taal te spreken; - dat aan de inzittenden vervolgens de cautie is gegeven; - dat vervolgens via de Gemeenschappelijke Meldkamer een vrouwelijke collega ter plaatse is verzocht, die medeverdachte [medeverdachte] (de bestuurster van voornoemde Renault Clio) aan haar kleding heeft onderzocht, waarbij de onderhavige drugs werden aangetroffen. iv. Uit dit relaas trekt het hof het gevolg, dat ten aanzien van de medeverdachte [medeverdachte] ernstige bezwaren bestonden terzake van handelingen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet, zomede dat zij op grond van het bepaalde bij artikel 9, tweede lid, van die wet aan de kleding is onderzocht. v. Namens de verdachte is op de gronden, hierboven onder i. weergegeven, subsidiair ten verweer betoogd, dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs, bestaande in het aantreffen van verdovende middelen, door middel van het daar gestelde dwangmiddel, en alzo onrechtmatig, is verkregen. Bij gebreke van andersoortig bewijs -de tegenover de politie afgelegde bekennende verklaring is als rechtstreeks resultaat van die onrechtmatigheid voor het bewijs niet bruikbaar- moet de verdachte worden vrijgesproken. vi. Het hof verwerpt het verweer op de grond als weergegeven onder ii., waarnaar het te dezen verwijst. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde De artikelen 2 en 10 zijn gewijzigd nadat het bewezen verklaarde was begaan. Deze wijzigingen berusten evenwel niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever met betrekking tot de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde, zodat het recht wordt toegepast dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde. Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, aanhef en onder A (oud) van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid (oud), van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Namens de verdachte is op de gronden, hiervoor onder i. weergegeven, meer subsidiair ten verweer betoogd, dat strafvermindering van het daar gestelde het gevolg moet zijn, te weten: vermindering tot een straf gelijk aan het voorarrest, eventueel met een geheel voorwaardelijk gedeelte. Het hof verwerpt het verweer op de grond als weergegeven onder ii., waarnaar het te dezen verwijst. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat door het uitvoeren van harddrugs de internationale rechtsorde wordt verstoord; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A (oud), van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mr. J.W. de Ruijter en mr. G. de Jonge, in tegenwoordigheid van dhr. R.H. Boekelman, griffier, en op 14 september 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. De Jonge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. ?? ?? ?? ?? - 4 - 20-010436-05