Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8311

Datum uitspraak2006-09-01
Datum gepubliceerd2006-09-18
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers267441 HA RK 06-138
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gehonoreerd wrakingsverzoek. De wijze waarop de strafkamer de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis in het proces-verbaal van de zitting heeft gemotiveerd, levert grond tot wraking van de betrokken rechters op.


Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M Zaaknummer : 267441 Rolnummer : HA RK 06-138 Parketnummer : 10/000072-03 Uitspraak : 1 september 2006 BESLISSING van de meervoudige kamer op het verzoek van: [verzoeker] wonende te [woonplaats], preventief gedetineerd in [naam P.I.], verzoeker, strekkende tot wraking van mr. [X], vice-president in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht, alsmede van mr. [Y] en mr. [Z], beiden rechter in de rechtbank Rotterdam, sector strafrecht, hierna: de rechters. 1. Het procesverloop en de processtukken 1.1 Ter zitting van 7 juni 2006 is door de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de voornoemde rechters deel uitmaken, de behandeling voortgezet van de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak onder opgemeld parketnummer. Bij brieven van 8 en 13 juni 2006 heeft de raadsvrouw van verzoeker een (voorwaardelijk) wrakingsverzoek ingediend; bij brief van 22 augustus 2006 heeft de raadsvrouw bericht dat het wrakingsverzoek wordt gehandhaafd, waarbij zij de gronden voor de wraking nader heeft uiteengezet. De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van meergenoemde strafzaak, waarin zich onder meer bevinden (fotokopieën van) de volgende stukken: - de dagvaarding van verzoeker om als verdachte te verschijnen ter zitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank op 28 september 2005 teneinde terecht te staan terzake van de in die dagvaarding omschreven verdenkingen; - het proces-verbaal van de in de onderhavige strafzaak gehouden zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op 19 december 2005; - het verbeterd proces-verbaal van de in de onderhavige strafzaak gehouden zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op 15 maart 2006; - de brief d.d. 28 maart 2006 van mr. [X] aan de raadsvrouw van verzoeker; - een tweetal brieven d.d. 6 juni 2006 van de officier van justitie; - het verkort proces-verbaal, alsmede het volledige proces-verbaal van de in de onderhavige strafzaak gehouden zitting van de meervoudige strafkamer in deze rechtbank op 7 juni 2006; - de brief d.d. 8 juni 2006 van de raadsvrouw van verzoeker aan mr. [X]; - de brief d.d. 13 juni 2006 van de raadsvrouw van verzoeker aan mr. [X]; - de brief d.d. 14 juni 2006 van mr. [X] aan de raadsvrouw van verzoeker; - de beslissing van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juli 2006; - de brief d.d. 17 juli 2006 van de raadsvrouw van verzoeker aan mr. [X]. Verzoeker, diens raadsvrouw, alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd. De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Mr. [X] en mr. [Z] hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. Ter zitting van 29 augustus 2006, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn raadsvrouw mr. A.G. van der Plas, alsmede de officier van justitie, aanvankelijk mr. J.J.A. Lucas, later mr. J.S. de Vries. De officier van justitie heeft aan de hand van een notitie haar standpunt nader toegelicht. Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de door de raadsvrouw van verzoeker ter zitting overgelegde stukken. 2. Het verzoek en het verweer daartegen 2.1 Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - : Ter zitting van 7 juni 2006 hebben de rechters, zitting nemende in de meervoudige strafkamer welke de strafzaak tegen verzoeker als verdachte behandelde, een aantal door de verdediging ter zitting geformuleerde verzoeken afgewezen, te weten: - het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verzoeker en - het verzoek aan het dossier van de strafzaak toe te voegen de mogelijk beschuldigende verklaring aan het adres van officier van justitie mr. [O] van één van de kroongetuigen [A] of [B]. De motivering, door de rechters aan deze afwijzingen gegeven, is, mede gelet op de ter zitting gebruikte bewoordingen: "dat de voor verzoeker belastende verklaringen van de getuigen [A] en [B] tot dusver door niemand waren weersproken", zodanig geformuleerd dat deze door verzoeker niet anders kan worden begrepen dan voortspruitende uit een vooringenomenheid jegens hem als verdachte. Deze motivering roept bij verzoeker dan ook ernstige twijfel op over de door de rechters jegens hem in acht te nemen onpartijdigheid. Dit geldt eens te meer, nu op de voorafgaande zittingen van 19 december 2005 en 15 maart 2006 reeds door de verdediging geformuleerde en gemotiveerde verzoeken tot het horen van de voormalige CID-chef [C] als getuige door de rechtbank waren afgewezen met als motivering dat deze persoon niets inhoudelijks over de strafzaak van verzoeker zou kunnen verklaren, hetgeen een naar objectieve maatstaven volstrekt onbegrijpelijke aanname van de rechtbank is. 2.2 De rechters hebben niet in de wraking berust. 2.2.1 Mr. [X] heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Hij wijst er op dat voor verzoeker het rechtsmiddel van hoger beroep openstond tegen hem onwelgevallige beslissingen van de rechtbank ten aanzien van zijn voorlopige hechtenis. Verzoeker heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt en het gerechtshof heeft de beslissing van de rechtbank van 7 juni 2006 tot afwijzing van het verzoek tot opheffing van die hechtenis op 13 juli 2006 bevestigd. Voorts heeft mr. [X] meegedeeld dat beslissingen op verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen en het toevoegen van bescheiden aan het procesdossier, die - gemotiveerd - worden afgewezen volgens vaste jurisprudentie geen grond opleveren voor wraking van de rechters die deze beslissingen hebben genomen. 2.2.2 Mr. [Z] heeft te kennen gegeven dat hij in het verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden leest, op zijn persoon betrekking hebbend, op grond waarvan zijn onpartijdigheid schade zou hebben kunnen lijden. 2.3 De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking, althans tot afwijzing van dat verzoek. 3. De beoordeling 3.1 Het verzoek is gebaseerd, in ieder geval mede gebaseerd op gebeurtenissen welke zijn voorgevallen ter zitting van 7 juni 2006. Bij brief van 8 juni 2006 heeft de raadsvrouw van verzoeker aan mr. [X] gemotiveerd kenbaar gemaakt dat haar cliënt ernstige twijfel heeft over zijn als rechter in acht te nemen onpartijdigheid. Bij brief van 13 juni 2006 heeft de raadsvrouw meegedeeld dat haar brief van 8 juni 2006 moet worden opgevat als een verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van de bij de beslissingen betrokken rechters en dat zij na ontvangst van het schriftelijk verslag van de zitting van 7 juni 2006 zal laten weten of zij het verzoek tot wraking intrekt, handhaaft of nader aanvult. Het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2006 is op 1 augustus 2006 aan de raadsvrouw van verzoeker toegezonden. Bij brief van 22 augustus 2006 heeft de raadsvrouw gemotiveerd uiteengezet dat verzoeker persisteert bij zijn verzoek tot wraking. Gezien deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat in casu kan worden gezegd dat het verzoek tot wraking conform artikel 513, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is gedaan zodra de feiten en omstandigheden, waarop de wraking is gegrond, aan verzoeker bekend waren. Het verzoek is derhalve tijdig gedaan. Verzoeker is ontvankelijk in zijn verzoek. 3.2 Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 3.3 Ter zitting van de meervoudige strafkamer van 19 december 2005, onder voorzitterschap van mr. [X] en met twee andere, dan de gewraakte, rechters als bijzitters, is het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen met de navolgende motivering: "Zij is van oordeel dat de bezwaren en gronden die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog ten volle aanwezig zijn. Er bevinden zich belastende verklaringen tegen verdachte in het dossier, ook al wordt de betrouwbaarheid van die verklaringen door de verdediging aangevochten. Die betrouwbaarheid zal nog door de rechter-commissaris, dan wel ter terechtzitting getoetst moeten worden. Deze belastende verklaringen en andere elementen uit het dossier brengen met zich mee dat de ernstige bezwaren in ruime mate aanwezig zijn." 3.4 Bij brief van 6 juni 2006 heeft de officier van justitie zowel aan de meervoudige strafkamer als aan de raadsvrouwe van verzoeker laten weten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - dat op grond van nader onderzoek niet zonder meer uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid van de door [B] afgelegde verklaringen met betrekking tot verzoeker en dat mitsdien diens verklaringen "op dit moment niet kunnen meewegen bij de ernstige bezwaren voor de voorlopige hechtenis". 3.5 Ter zitting van 7 juni 2006 heeft vervolgens de raadsvrouw van verzoeker uitvoerig uiteengezet welke onderzoeken en welke getuigenverklaringen de verklaringen van de kroongetuigen [A] en [B] tegenspreken en betoogd dat de verklaringen van [A] en [B] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. 3.6 Het verzoek van de verdediging tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verzoeker is in de bewoordingen zoals neergelegd in het proces-verbaal van de zitting van 7 juni 2006 als volgt afgewezen: "De verklaringen die afgelegd zijn door getuigen [A] en [B] zijn voor de verdachte belastend. Deze verklaringen zijn aangevuld met andere feiten en omstandigheden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de notitie van de officier van justitie, heden aan de rechtbank overgelegd. Nu voorshands niet is gebleken dat de verklaringen van [A] en [B] ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [naam slachtoffer] onbetrouwbaar zijn, acht de rechtbank de bezwaren en gronden die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog ten volle aanwezig." 3.7 Wat er ook zij van de ter zitting van 7 juni 2006 door de meervoudige strafkamer gebruikte bewoordingen ter motivering van de afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verzoeker, de wijze waarop de strafkamer de afwijzing van dit verzoek in het proces-verbaal van de zitting heeft gemotiveerd, levert grond tot wraking van de betrokken rechters op om reden als volgt. Tegen de achtergrond van hetgeen (hiervoor in 3.3) in het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2005 omtrent de betrouwbaarheid van onder meer de verklaring van de getuige [B] is opgenomen en het standpunt van de officier van justitie in deze, zoals verwoord in haar hiervoor onder 3.4 weergegeven brief en herhaald blijkens de aantekeningen ter terechtzitting, is de motivering van de afwijzing van het verzoek zoals hiervoor onder 3.6 is weergegeven, niet wel begrijpelijk. In het bijzonder de zin: "Nu voorshands niet is gebleken dat de verklaringen van [A] en [B] ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van [naam slachtoffer] onbetrouwbaar zijn......" behoefde tegen de geschetste achtergrond een nadere toelichting. Deze toelichting ontbreekt. Deze gang van zaken is geschikt om bij verzoeker naar objectieve maatstaven de gerechtvaardigde vrees te doen rijzen dat de betrokken rechters in de onderhavige zaak op wezenlijk van belang zijnde punten reeds thans en dus voortijdig tot een bepaalde overtuiging waren gekomen. 3.8 Het vorenstaande levert een zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de - beweerdelijk - bij verzoeker bestaande vrees dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Het verzoek is mitsdien gegrond. 3.9 Hetgeen door verzoeker overigens nog aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag is gelegd, kan onder deze omstandigheden onbesproken worden gelaten. 4. De beslissing De rechtbank: wijst toe het verzoek tot wraking van mr. [X], mr. [Y] en mr. [Z]. Deze beslissing is gegeven op 1 september 2006 door mr. Van der Grinten, voorzitter, mr. Ahsmann en mr. Kuip, rechters. Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van Faaij, griffier.