Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8318

Datum uitspraak2006-08-22
Datum gepubliceerd2006-09-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/630364-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een handelsvoorraad cocaïne met het doel deze te verkopen aan iemand die het op zijn beurt zou verkopen in gebruikershoeveelheden. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers kennelijk puur uit winstbejag gehandeld.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/630364-06 Uitspraakdatum: 22 augustus 2006 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2006 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in PI Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 02 mei 2006 te Amsterdam, in elke geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) vijfentwintig gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat hij op 2 mei 2006 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer vijfentwintig gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van sanctie 6.1 Eis van de officier van justitie Door de officier van justitie is – zakelijk weergegeven – gerekwireerd tot: - bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit; - oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest. 6.2 Hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een handelsvoorraad cocaïne met het doel deze te verkopen aan iemand die het op zijn beurt zou verkopen in gebruikershoeveelheden. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Verdachte heeft met voorbijzien aan de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers kennelijk puur uit winstbejag gehandeld. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 2, 10 (oud) Opiumwet. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Scholte, voorzitter, mrs. Toeter en Burg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Vledder, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2006. Mr. Scholte is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.