Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8345

Datum uitspraak2006-07-13
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/6318 PARKBL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naheffingsaanslag parkeerbelasting kan wegens strijd met artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet in stand blijven.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/6318 PARKBL Uitspraakdatum: 13 juli 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser op 5 juli 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [000000]) parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 48. 1.2. Verweerder heeft het door eiser daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2005, verzonden op 11 augustus 2005, ongegrond verklaard. 1.3. Naar aanleiding hiervan heeft eiser zich bij brief van 23 augustus 2005, ingekomen bij de gemeente Leiden op 24 augustus 2005, tot verweerder gewend met het verzoek de naheffingsaanslag te vernietigen. 1.4. Verweerder heeft deze brief van eiser doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift tegen vorengenoemde uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2005. 1.5. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. 1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2006 te 's-Gravenhage. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen C. Bengoua en E. Esderts. 1.7. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en bepaalt dat het vooronderzoek zal worden hervat op de daarbij aangegeven wijze. 1.8. Vervolgens heeft tussen de rechtbank en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en heeft zij het onderzoek gesloten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast: 2.1. Op 5 juli 2005 omstreeks 18.51 uur stond de auto van eiser met kenteken [kenteken] geparkeerd aan het [a-straat] te Leiden. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren, van maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 21.00 uur, zondag van 13.00 uur tot 21.00 uur. 2.2. Tijdens een controle op die datum en dat tijdstip heeft een parkeercontroleur gecon-stateerd dat er in de auto van eiseres geen geldige parkeerkaart of parkeervergunning aanwezig was. Evenmin heeft hij een zogenoemde, originele transponderkaart van [A] B.V. (hierna: [A]) aangetroffen. Wel heeft de parkeercontroleur een kopie van een transponderkaart van [A] in de auto waargenomen. Naar aanleiding daarvan is de naheffingsaanslag ten bedrage van € 48 opgelegd, bestaande uit € 2 parkeerbelasting en € 46 kosten van de naheffingsaanslag. 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend. 3.2. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.3. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het staat vast dat hij voor zijn parkeeractie heeft betaald. Verweerder heeft bevestigd dat de parkeercontroleur een kopie van de transponderkaart in de auto heeft waargenomen. Er is sprake van een belastbaar feit, er is sprake geweest van betaling en er kan dus geen sprake meer zijn van een naheffing. Wat in de Algemene Voorwaarden van [A] staat, maakt deel uit van een privaat-rechtelijke overeenkomst tussen hem en [A] en doet wat de naheffingsaanslag betreft niet ter zake. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar gesteld dat de noodzaak om een kopiekaart te gebruiken niet aanwezig is en derhalve in dit geval niet zal leiden tot het intrekken van de naheffingsaanslag. Die noodzaak is er echter wel. Zijn auto is een cabrio die hij bij goed weer open geparkeerd laat staan. Daarom gebruikt hij een kopiekaart zodat zijn originele transponderkaart niet ontvreemd kan worden. 3.4. Verweerder heeft gesteld dat eiser de verschuldigde belasting niet op de juiste wijze en volledig heeft voldaan nu hij zich niet heeft gehouden aan artikel 2.4 van de Algemene Voorwaarden Gebruikers [A] B.V., die deel uitmaken van de tussen eiser en [A] gesloten overeenkomst. Deze voorwaarde houdt in dat de gebruiker de originele transponder-kaart met het nummer duidelijk leesbaar tegen de voorruit van de auto dient te plakken. Volgens verweerder zijn genoemde algemene voorwaarden door de tussen de gemeente Leiden en [A] gesloten overeenkomst onderdeel van de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde voorschriften verbonden aan het voldoen van de parkeerbelasting. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2003 van de gemeente Leiden (hierna: de Verordening) wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Ingevolge artikel 6, eerste lid, eerste volzin, van de Verordening wordt de belasting, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, geheven bij wege van voldoening op aangifte, door middel van het werpen van geld of gebruik van elektronische betaalkaarten in parkeer-apparatuur, dan wel door het inwerkingstellen van in het voertuig aanwezige en door het college van burgemeester en wethouders geaccepteerde parkeerapparatuur, dan wel door het gebruik van een voorafbetaalde parkeerkraskaart, en moet de belasting worden voldaan bij de aanvang van het parkeren. Indien een op deze wijze geheven belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan zij op de voet van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) worden nageheven. 4.2. Vaststaat dat de auto van eiser op 5 juli 2005 te 18.51 uur stond geparkeerd aan het [a-straat] in Leiden. Blijkens een tot de gedingstukken behorend Overzicht parkeeracties staat eveneens vast dat eiser zich op die datum bij [A] heeft aangemeld om 17.59 uur, dat hij zich heeft afgemeld om 22.39 uur en dat hij een bedrag van € 6,10 heeft voldaan. 4.3. Naar het oordeel van de rechtbank is het voor de vraag of een naheffingsaanslag op de voet van artikel 20 AWR kan worden opgelegd relevant of de verschuldigde belasting al dan niet is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan. Steun voor dit oordeel ontleent de rechtbank aan de uitspraak van de Hoge Raad van 8 januari 1997, nr. 31 657, BNB 1997/68c. Gelet op het onder 4.2 overwogene was de parkeerbelasting op het tijdstip 18.51 uur reeds betaald. Derhalve kan de naheffingsaanslag wegens strijd met artikel 20 AWR niet in stand blijven. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en komt de uitspraak op bezwaar voor vernietiging in aanmerking. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zal de rechtbank voorts de naheffingsaanslag herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - herroept de naheffingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit; - gelast dat de gemeente Leiden het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van F.J. Crabbendam, griffier.