Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8424

Datum uitspraak2006-09-14
Datum gepubliceerd2006-09-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers1899/05 GDW
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Gedragingen van de gerechtsdeurwaarder ten tijde van het betekenen van een dagvaarding.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 14 september 2006 in de zaak onder rekestnummer 1899/05 GDW van: MR. [...], advocaat te [...], APPELLANT, t e g e n [...] gerechtsdeurwaarder te [...], GEÏNTIMEERDE. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 19 december 2005 ingekomen een verzoekschrift - met één bijlage - van de zijde van appellant, verder te noemen klager, waarbij hij tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 15 november 2005, verzonden op 21 november 2005, waarbij de klacht tegen geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, ongegrond is verklaard. Met deze beslissing zijn drie verschillende klachten, ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, afgedaan. Een van de andere klagers, mr. [S], hierna [S], heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij dit hof. Bij brief ingekomen op 25 januari 2006 heeft [S] dit hoger beroep ingetrokken. 1.2. Van de zijde van de gerechtsdeurwaarder is op 12 januari 2006 een verweerschrift ingekomen. 1.3. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 22 juni 2006. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie alsmede van de hiervoor genoemde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld, met dien verstande dat onderdeel b) van rubriek 1. getiteld De feiten aldus moet worden verstaan dat een van de secretaresses van klager de gerechtsdeurwaarder heeft binnengelaten met behulp van het deurbel/intercom-systeem, deze secretaresse de gerechtsdeurwaarder te woord heeft gestaan en zij vervolgens klager heeft verzocht de gerechtsdeurwaarder te woord te staan. Voor het overige hebben partijen tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. 4. Het standpunt van klager 4.1. De klacht van klager jegens de gerechtsdeurwaarder bestaat uit de volgende onderdelen: I. De gerechtsdeurwaarder had de exploten, bestemd voor klagers kantoorgenoten [S] en mr. [H], hierna [H], moeten betekenen aan hun privé-adres, zoals vermeld op de exploten. Op het kantooradres wordt kantoor gehouden door een maatschap naar burgerlijk recht en de leden van deze maatschap zijn uitdrukkelijk niet de natuurlijke personen [S] en [H]. In dit kader wijst klager erop dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte geen GBA-uittreksel heeft genomen. II. Voor zover de gerechtsdeurwaarder wel had mogen betekenen op het kantooradres van klager, had de gerechtsdeurwaarder alsnog de exploten moeten betekenen aan de privé-adressen van [S] en [H], toen bleek dat betekening in persoon aan beide kantoorgenoten niet mogelijk was. III. Voor zover de gerechtsdeurwaarder wel had mogen betekenen op het kantooradres van klager had hij, gezien klagers weigering om de exploten aan te nemen, de exploten niet open en bloot , althans zonder deze in een gesloten envelop te doen, mogen achterlaten op de vensterbank van het kantoor van klager. IV. De gerechtsdeurwaarder had gehoor moeten geven aan de opmerkingen van klager en hem direct met rust moeten laten, althans direct zijn pogingen moeten staken om te trachten de exploten aan klager in persoon te betekenen. V. De gerechtsdeurwaarder heeft miskend dat op hem een eigen verantwoordelijkheid rust om bij het verrichten van ambtshandelingen zelfstandig te toetsen of aan alle wettelijke vereisten is voldaan. VI. De gerechtsdeurwaarder had, nadat hij voor de eerste maal was gesommeerd om het kantoor van klager te verlaten, gehoor moeten geven aan deze sommatie. VII. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de waarheid op de exploten vermeld dat klager werkzaam is voor de natuurlijke personen [S] en [H]. VIII. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de waarheid op de exploten vermeld dat klager werkzaam is voor de Stichting Monumenten [...] e.o. IX. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met de waarheid op de exploten vermeld dat hij deze aan klager in persoon zou hebben betekend, terwijl hij de exploten, vanwege klagers weigering om deze in ontvangst te nemen, slechts heeft achtergelaten op de vensterbank. Klager stelt dat dit geen rechtsgeldige betekening in persoon met zich mee brengt. X. De gerechtsdeurwaarder heeft zich onbeschoft en onbetamelijk gedragen jegens klager. Dit blijkt onder meer uit de gebruikte bewoordingen “Hier ligt de troep. Zie maar wat je er mee doet.” Ook de inhoud van het faxbericht van 28 oktober 2004 is onbeschoft en onbetamelijk, aangezien de gerechtsdeurwaarder klager beticht van dreigementen, ongecontroleerd gedrag, het kennelijk doen van onjuiste beweringen en hij daarnaast dreigt met het indienen van een klacht tegen klager. 4.2. In hoger beroep heeft klager zijn klacht opnieuw uiteengezet in veertig grieven. Samengevat behelzen deze grieven de 10 onderdelen zoals opgesomd in rubriek 4.1., met dien verstande dat klager daarenboven stelt dat de gerechtsdeurwaarder zich onder meer heeft schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en klagers privacy heeft geschonden. Tevens wijst klager erop dat hij klachtonderdeel X ter zitting van de kamer heeft uitgebreid met de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde, volgens klager beledigende, tekst opgenomen in zijn verweerschrift van 21 december 2004 en luidende “..wanneer zelfs medewerkers van advocatenkantoren zich de regels van de straat eigen maken.” 5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder 5.1. De gerechtsdeurwaarder stelt de klacht zo te begrijpen dat deze enerzijds betrekking heeft op de formaliteiten ten aanzien van het betekenen van de dagvaarding en anderzijds op zijn gedragingen. 5.2. Wat betreft de betekening van de dagvaarding wijst de gerechtsdeurwaarder erop dat het op de weg van de oorspronkelijke klagers had gelegen om hun bezwaren ter zitting van de voorzieningenrechter kenbaar te maken. Deze bezwaren zijn ter zitting van de voorzieningenrechter echter grotendeels ingetrokken. De gerechtsdeurwaarder stelt voorts dat hij de dagvaarding heeft betekend overeenkomstig artikel 46 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ten kantore van klager heeft klager de gerechtsdeurwaarder zijn naam genoemd en vervolgens geweigerd het exploot lijfelijk in ontvangst te nemen. De gerechtsdeurwaarder heeft hierop de afschriften op de verwarming gelegd. Achteraf bezien erkent de gerechtsdeurwaarder dat hij de exploten beter in een gesloten envelop had kunnen achterlaten, echter anderzijds mocht hij ervan uit gaan dat een jurist, zoals klager, behoort te weten dat indien hij zijn naam noemt en dit wordt ingevuld op het exploot, het exploot vervolgens ook betekend zal worden. De gerechtsdeurwaarder wijst er voorts op dat het hier de betekening van een dagvaarding in kort geding betrof met geen of nauwelijks mogelijkheden tot verificatie. Na summiere controle bleek de gerechtsdeurwaarder dat het ging om een zakelijk geding betreffende het kantoorpand waarin mr. [S] en mr. [H] kantoor houden. Bovendien luidde de opdracht aan de gerechtsdeurwaarder om aldaar te betekenen. 5.3. Wat betreft zijn gedragingen stelt de gerechtsdeurwaarder dat hij de gedragingen van klager, waaronder het dreigen met het inschakelen van de politie, beschouwde als een misplaatste grap en dat hij hierop op gepaste wijze heeft gereageerd. Tevens wijst de gerechtsdeurwaarder op een faxbericht van 28 oktober 2004, van de hand van klager, dat zijns inziens ongebruikelijk en intimiderend van toon is. 6. De beoordeling 6.1. Naar het hof begrijpt zien de klachtonderdelen I, II, V, VII, VIII en IX op de wijze van betekening van de dagvaarding. Het hof stelt hier voorop dat het aan de civiele rechter is, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven of een betekening op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Het hof kan slechts aan een marginale toetsing toekomen. In dit geval is het hof van oordeel dat de wijze waarop betekend is een dergelijke toets kan doorstaan, nu het een geschil betrof over het kantoorpand waar [S] en [H] kantoor hielden, zodat niet is uit te sluiten dat op grond van artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek aldaar betekend mocht worden, en de deurwaarder voor de betekening aan dat adres een opdracht had gekregen. Voorts is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat, in strijd met de beweringen van klager, is betekend aan “de heer [...], werkzaam aldaar” en niet aan klager als zijnde werkzaam voor de natuurlijke personen [S] en [H] dan wel de Stichting Monumenten [...] e.o. Het hof verklaart deze onderdelen van de klacht ongegrond. 6.2. Wat betreft de gedragingen van de gerechtsdeurwaarder, uiteengezet in de klachtonderdelen III, IV, VI, X inclusief de aanvulling van klager ter zitting van de kamer en de algehele conclusie van klager dat hij in zijn privacy is geschonden oordeelt het hof dat er geen feiten en omstandigheden door klager zijn aangevoerd die tot een ander oordeel leiden dan dat van de kamer opgenomen in de (tweede) rubriek 4.4. en rubriek 4.5. van deze beslissing. Het hof verklaart ook deze onderdelen van de klacht ongegrond. 6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als in deze procedure niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven. 6.4. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 7. De beslissing Het hof: - verwerpt het beroep Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.C.W. Rang en L.J. Saarloos en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 14 september 2006 door de rolraadsheer. Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam Beschikking van 15 november 2005 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de gevoegde zaken nummer 375.2004, 376.2004 en 377.2004 van: 1. mr. [ ] (375.2004), 2. mr. [ ] (376.2004), 3. mr. [ ] (377.2004), allen kantoorhoudende te [ ], klagers, tegen: [ ], gerechtsdeurwaarder te [ ], beklaagde. Verloop van de procedure Bij brieven van 15 november 2004 (met één bijlage van [ ]) hebben klagers klachten ingediend tegen beklaagde (hierna: de gerechtsdeurwaarder). Bij brief met bijlagen van 21 december 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klachten gereageerd. Bij brief van 3 oktober 2005 heeft klager sub 3 de gerechtsdeurwaarder medegedeeld de tegen hem ingediende klachten in te trekken. De overige klachten zijn gevoegd behandeld ter zitting van 4 oktober 2005, alwaar klager sub 1 mede als gemachtigde namens klager sub 2 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 november 2005. Gronden van de beslissing 1. De feiten Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden. a) Op 19 oktober 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder zich gemeld bij het kantoorpand van klagers aan de [ ] te [ ], om een kort geding-dagvaarding te betekenen. b) Klager sub 1 heeft de gerechtsdeurwaarder binnengelaten, maar toen het bleek te gaan om een zaak tegen klagers sub 2 en 3 in plaats van een zaak tegen een cliënt, heeft hij hem gesommeerd het pand weer te verlaten. Na enige verwikkelingen heeft de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk op de afschriften van de exploten vermeld dat deze waren betekend aan klager sub 1, als werkzaam voor klagers sub 2 en 3, en heeft hij de afschriften in het bijzijn van klager sub 1 achtergelaten op de vensterbank van de trappenhal. c) Bij faxbrief van 28 oktober 2004 heeft klager sub 1 zijn beklag gedaan over het optreden van de gerechtsdeurwaarder op 19 oktober 2004 en hem in het kader van een minnelijke regeling een voorstel gedaan om de zaak op te lossen. Onder meer heeft klager sub 1 geschreven:".....Indien ik na ommekomst van voormelde termijn niet van u schriftelijk mocht vernemen dat u kunt instemmen met de inhoud van mijn voorstel, acht ik mij volledig vrij op persoonlijke titel alle mogelijke middelen aan wenden om uw handelwijze aan de kaak te stellen, een en ander in de meest brede zin van het woord......" d) Bij faxbrief van 28 oktober 2004 heeft de gerechtsdeurwaarder klager sub 1 onder meer geschreven:"In antwoord op uw faxbericht van heden deel ik u mede dat ik uw visie niet onderschrijf, met name waar u meent dat ik de wettelijk voorschriften zou hebben overtreden of genegeerd. Ik heb mijn ambtshandelingen verricht conform de wettelijke voorschriften en niets gedaan wat ik had moeten nalaten c.q. nagelaten wat ik had moeten doen. ......Overigens lees ik de voorlaatste alinea iets wat sterkt riekt naar een dreigement. Ik adviseer u om u zelf beter in de hand te houden en nog eens goed over na te denken wat u daar beweert. Alleen al de inhoud van die laatste zin zou voor mij voldoende kunnen zijn om een klacht tegen u in te dienen....." e) Klagers sub 2 en 3 zijn ter kort gedingzitting van 1 november 2004 in persoon verschenen en hebben (blijkens hun pleitnota en het op 18 november 2004 gewezen vonnis) met betrekking tot onder meer de betekening van de exploten van dagvaarding aanvankelijk formele verweren gevoerd, maar deze naderhand ingetrokken, zodat de voorzieningenrechter bespreking daarvan niet meer nodig achtte. f) De tegen klagers sub 2 en 3 ingestelde vorderingen zijn in het kort geding afgewezen. 2. De klachten 2.1 Klager sub 1 verwijt de gerechtsdeurwaarder: I. dat hij de voor klagers sub 2 en 3 bestemde afschriften niet heeft betekend op hun privé-adressen, als vermeld op die afschriften, maar op het kantooradres; II. dat, voor zover betekening op het kantooradres wél toegestaan zou zijn, hij alsnog op de privé-adressen had moeten betekenen toen betekening aan klagers sub 2 en 3 in persoon op het kantooradres niet mogelijk bleek te zijn; III. dat hij de afschriften open en bloot heeft achtergelaten op de vensterbank van de trappenhal, waardoor klager sub 1 ongevraagd werd geconfronteerd met privé-stukken van zijn kantoorgenoten; IV. dat hij, nadat klager sub 1 hem had duidelijk gemaakt geen stukken te willen aannemen, toch op onbeschofte wijze is blijven proberen de afschriften te betekenen; V. dat hij door het trachten te betekenen van de bewuste afschriften aan klager sub 1, althans aan zijn kantooradres heeft miskend dat op hem een eigen verantwoordelijkheid rust bij het verrichten van ambtshandelingen en dat hij daarbij zelfstandig dient te toetsen of aan alle wettelijke vereisten is voldaan hetgeen de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten; VI. dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de hem gegeven sommatie het pand (aanstonds) te verlaten; VII. dat hij in strijd met de waarheid op de afschriften heeft vermeld dat klager sub 1 werkzaam zou zijn voor klagers sub 2 en 3; VIII. dat hij in strijd met de waarheid op de afschriften heeft vermeld dat klager sub 1 ook werkzaam zou zijn voor de Stichting Monumenten [ ] e.o. (de derde gedaagde in het kort geding en hierna te noemen: de Stichting); IX. dat hij in strijd met de waarheid op de afschriften heeft vermeld dat hij deze aan klager sub 1 in persoon heeft betekend, terwijl hij deze na de weigering van klager sub 1 om ze in ontvangst te nemen slechts heeft gedeponeerd op de vensterbank van de trappenhal; X. dat hij zich ook in een aantal overige opzichten onbeschoft en onbetamelijk jegens klager sub 1 heeft gedragen hieruit bestaande door het gebruik van de bewoordingen: "Hier ligt de troep. Zie maar wat je ermee doet." , de inhoud van zijn brief van 28 oktober 2004. Ter zitting heeft klager sub 1 hieraan toegevoegd dat hij bij dit klachtonderdeel uitdrukkelijk wenst te betrekken dat volgens de gerechtsdeurwaarder door hem of medewerkers van het kantoor beweerdelijk "de regels van de straat "zouden worden gehanteerd. Klager sub 1 verzoekt de Kamer niet alleen de gerechtsdeurwaarder een disciplinaire maatregel op te leggen, maar ook hem in afwachting van de beslissing te schorsen overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de Gerechtsdeurwaarderswet. 2.2. Klager sub 2 verwijt de gerechtsdeurwaarder: I. dat hij een afschrift van het voor hem bestemde afschrift van het exploot open en bloot heeft achtergelaten op de vensterbank van de trappenhal, waardoor een ieder (medewerkers en cliënten van het eigen kantoor en van een kantoor op de begane grond) deze kon inzien en hij daardoor zijn privacy heeft geschonden; II. dat hij het afschrift op het kantooradres heeft betekend, terwijl hij daar geen woonplaats had, aangezien op dat adres slechts een maatschap was gevestigd en de maten daarvan bestonden uit rechtspersonen; III. dat hij in strijd met de waarheid op het afschrift heeft vermeld dat hij deze aan klager sub 1 in persoon heeft betekend, terwijl hij deze na de weigering van klager sub 1 om dit in ontvangst te nemen, slechts heeft gedeponeerd op de vensterbank van de trappenhal. 3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder De gerechtsdeurwaarder acht de klachten ongegrond. Hij voert aan dat hij de afschriften heeft betekend conform het bepaalde in de artikelen 46 Rv en 1:14 BW. Voorzover aan de betekening niettemin gebreken kleefden, stonden volgens hem voor klagers civielrechtelijke wegen open en is voor een tuchtrechtelijke klacht nauwelijks plaats. Hij betwist ook alle overige aantijgingen aan zijn adres. 4. De beoordeling van de klacht 4.1 Bij de beoordeling van de klacht dient het navolgende tot uitgangspunt. Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. In dat verband is van belang dat bij de beoordeling van de vraag of een tuchtklacht gegrond is andere maatstaven worden gehanteerd dan bij de beoordeling van civiele aansprakelijkheid, alsmede dat de mede ter bescherming van een gedaagde in een civiele procedure strekkende bewijsregels niet gelden in een tuchtprocedure. 4.3 De klachtonderdelen I, II, V, VII, VIII en IX (klager sub 1) en II en III (klager sub 2) betreffen de vraag of de afschriften op het kantooradres mochten worden achtergelaten, de wijze van betekening daarvan. Deze klachtonderdelen worden gezamenlijk besproken. Klager stelt op in zijn klaagschrift gemotiveerde gronden dat de gerechtsdeurwaarder de exploten aldaar niet mocht betekenen en dat hij heeft geweigerd de afschriften in ontvangst te nemen. De gerechtsdeurwaarder heeft hiertegen samengevat aangevoerd dat klager zijn naam heeft genoemd, hij met het invullen van de afschriften het exploot als betekend achtte en deze derhalve heeft gelaten op de wijze als bedoeld in artikel 46 lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. 4.4 Ten aanzien van deze klachtonderdelen oordeelt de Kamer als volgt. De grondslag van de tegen beklaagde sub 2 ingestelde vordering betreft blijkens het overgelegde kortgedingvonnis schadeplichtigheid uit hoofde van wanprestatie wegens schending van een gentleman's agreement en nakoming van het bepaalde in artikel 10 lid 2 uit de tussen beklaagde sub 2 en de Stichting bestaande huurovereenkomst van welk artikel als derdenbeding nakoming werd gevorderd. Een zakelijk geschil derhalve. Hieruit volgt dat het voorshands niet uitgesloten te achten is dat de gerechtsdeurwaarder de dagvaarding ten aanzien van beklaagde sub 2 op grond van het bepaalde in artikel 1:14 BW mocht betekenen aan het kantooradres van klagers. Voor het overige geldt dat een door een gerechtsdeurwaarder opgemaakt exploot een authentieke akte is, welke akte in het algemeen dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder binnen de kring van zijn bevoegdheden omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen verklaart. Die staan dwingend bewijsrechtelijk vast, totdat het tegendeel is bewezen. Het voorgaande brengt mee dat in de onderhavige zaak de Kamer zich niet kan uitspreken of de gerechtsdeurwaarder in strijd met de wettelijke bepalingen inzake de betekening van exploten heeft gehandeld. Voor een diepgaand onderzoek daarnaar is in de onderhavige tuchtprocedure, waarvoor de civielrechtelijke bewijsregels niet gelden, geen plaats. Nu niet kan vastgesteld worden of er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld dienen deze klachtonderdelen als zijnde ongegrond te worden afgewezen. 4.4 Ten aanzien van de vermeende schending van de privacy (klachtonderdeel III klager sub 1 en klachtonderdeel I klager sub 3) overweegt de Kamer als volgt. In de door klager sub 1 aangehaalde uitspraak met zaaknummer 104.2002 heeft de Kamer tuchtrechtelijk laakbaar gedrag aangenomen op grond van het feit dat de gerechtsdeurwaarder een dagvaarding betreffende een privé-aangelegenheid zonder envelop had betekend aan een werkneemster van klager op het (vermeende) kantooradres van de klager in die zaak. Het verschil met het onderhavige geval zit hem naar het oordeel van de Kamer hierin dat het zoals hiervoor reeds is overwogen, om een zakelijk geschil tussen de verschillende zakelijke gebruikers van het kantoorpand ging. De gerechtsdeurwaarder heeft de exploten in het zicht van klager sub 1, die de exploten uiteindelijk niet wenste aan te nemen, neergelegd op een plek in een ruimte waar zich geen anderen dan klager sub 1 bevonden. Gesteld noch gebleken is dat derden anders dan klager sub 1 kennis hebben genomen van de inhoud daarvan zodat niet kan worden gezegd dat de privacy van klager sub 2 is geschonden. Dat klager sub 1 met de inhoud werd geconfronteerd vloeit logischerwijze voort uit het feit dat klager sub 1 vooralsnog moet worden beschouwd als een ander persoon aan wie de exploten werden gelaten en derhalve het achterlaten in een gesloten envelop geen wettelijk vereiste is. Dit laat overigens onverlet dat dit in daarvoor in aanmerking komende gevallen in beginsel wel moet worden gedaan. Van geval tot geval zal dit moeten worden onderzocht. Op grond van het voorgaande dienen deze klachtonderdelen eveneens als zijnde ongegrond te worden afgewezen. 4.5 Ten aanzien van de bejegeningsklachten (klachtonderdelen IV en X) stelt de Kamer vast dat deze hebben plaatsgevonden in een geprikkelde sfeer tussen twee professionele rechtsdeelnemers. De inhoud van de brief van de gerechtsdeurwaarder van 28 oktober 2004 is in het licht van de inhoud van de brief van klager sub 1 van dezelfde datum daarom niet als tuchtrechtelijk laakbaar aan te merken. Dat de gerechtsdeurwaarder niet op eerste sommatie is weggegaan volgt uit het feit dat de gerechtsdeurwaarder was verzocht een ambtshandeling te verrichten in het kader waarvan hij een ministerieplicht heeft. De gerechtsdeurwaarder heeft hieromtrent ter zitting medegedeeld dat het hier een kortgeding dagvaarding betrof en hij zich niet zomaar "liet wegsturen". De Kamer acht dit juist en niet tuchtrechtelijk laakbaar. 5. Op grond van het voorgaande dienen de klachten ongegrond te worden verklaard zodat wordt beslist als volgt. BESLISSING De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders: ? verklaart de klachten ongegrond; Aldus gegeven door mr. M.M. Beins, plaatsvervangend-voorzitter, mr. R.G. Kemmers en mr. A.C.J.J.M. Seuren, (plaatsvervangend) leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2005 in tegenwoordigheid van de secretaris. Coll.: Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.