Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8441

Datum uitspraak2006-08-16
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/8066 RECLBL
Statusgepubliceerd


Indicatie

Indien reclame zichtbaar is vanaf het trottoir is voldaan aan het belastbare feit als omschreven in artikel 227 Gemeentewet en art 3 van de Verordening. Het trottoir is immers openbare weg. (Wegenwet) Dat in de zomer vanwege de voor de reclame staande bebladerde bomen vanaf de voorkant een deel van de relcame slecht zichtbaar is maakt dit niet anders.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/8066 RECLBL Uitspraakdatum: 16 augustus 2006 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiseres], gevestigd te [woonplaats], eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van verweerder, verzonden op 10 oktober 2005, op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2005. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2006. Eiseres is daar verschenen in de persoon van haar directeur H.K.J. Rensman. Namens verweerder zijn verschenen mrs. E.J. Damsté en Y. Kievit. 1. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2. Gronden 2.1. Aan eiseres is met dagtekening 31 mei 2005, een aanslag reclamebelasting tot een bedrag van € 215 opgelegd voor het adres [a-straat] 8 te Delft, terzake van: reclame op/aan bouwwerk, reclame gebied niet-binnenstad / totaal 9.41 m². Na bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. 2.2. De hier toepasselijke Verordening reclamebelasting Delft 2005 (hierna: de Verordening) is vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 oktober 2004 en bekend gemaakt op 31 oktober 2004 en luidt, voorzover hier van belang: Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. (...); b. (...); c. (...); d. reclameobject: een openbare aankondiging zichtbaar vanaf de openbare weg; e. tot en met n. (...). Artikel 3 Aard van de heffing en belastbaar feit Onder de naam 'reclamebelasting' wordt een belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Artikel 4 Belastingplicht 1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie' dan wel ten behoeve van wie..., de reclameobjecten worden aangetroffen. 2. (...). 3. (...). 2.3. Niet in geding is dat ten behoeve van eiseres op de gevel van het winkelcentrum gelegen aan de [a-straat] te Delft openbare aankondigingen zijn geplaatst met een grootte van totaal 9,41 m². In geding is slechts of de openbare aankondigingen zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Eiseres stelt zich op het standpunt dat vanwege de ervoor staande bomen van de reclameuitingen niets meer is te zien. Eiseres heeft ter adstructie hiervan een aantal foto's overgelegd. 2.4. Verweerder stelt zich (primair) op het standpunt dat de belasting terecht is geheven. Daartoe stelt hij dat ieder jaar door buitencontroleurs alle openbare aankondigingen in de gemeente in kaart worden gebracht en op foto's vastgelegd. Daaruit blijkt dat de openbare aankondigingen van eiseres goed te zien zijn. Daarbij stelt verweerder dat noch de tekst van artikel 227 Gemeentewet, noch de Verordening een beperking aan het begrip 'zichtbaar vanaf de openbare weg' geeft. Het is derhalve niet noodzakelijk dat een openbare aankondiging te allen tijde vanaf alle gedeelten van de openbare weg te zien moet zijn. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat er slechts een tweetal van de openbare aankondigingen minder goed zichtbaar zijn als er bladeren aan de bomen hangen. Het zicht op de overige drie reclameuitingen wordt daardoor niet beperkt. Er blijft dan nog 3,75 m² aan reclameuitingen over. 2.5. Voor het begrip openbare weg knoopt rechtbank, zoals is beslist in HR 21 september 2001 nr. 35 502 (BNB 2001/378), aan bij de definitie die daarvan wordt gegeven in de Wegenwet. Artikel 1 van die Wet luidt: 1. Deze wet is uitsluitend van toepassing op openbare wegen. 2. Onder wegen worden in deze wet mede verstaan: I. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik; II. bruggen. 2.6. Ter zitting is door verweerder gesteld en door eiseres onvoldoende weersproken, dat in 2005 elk deel van de reclameuitingen voldoende zichtbaar was, zeker indien men zich op het voetpad/trottoir gelegen voor het winkelcentrum bevond. Aldus is, naar het oordeel van de rechtbank, voldaan aan de omschrijving van het belastbare feit als omschreven in artikel 227 van de Gemeentewet en het hierop gebaseerde artikel 3 van de hiervoor genoemde Verordening, bedoeld voetpad/trottoir maakt immers deel uit van de openbare weg. Dat in de zomer vanwege de voor de reclameuitingen staande bebladerde bomen, vanaf de voorkant van het winkelcentrum een deel van de reclameuitingen slecht zichtbaar is, maakt dit niet anders. 2.7. Nu de grootte van de reclameuitingen en de heffingsmaatstaf niet ter discussie staan dient te worden geoordeeld dat de aanslag reclamebelasting terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. 2.8. De onlangs genomen foto's, door eiseres ter zitting getoond, geven weliswaar steun aan de stelling dat thans de bebladerde takken van de bomen vrijwel tot de reclameuitingen reiken, zodat een deel daarvan op dit moment mogelijk niet meer zichtbaar is vanaf de openbare weg, maar daarmee is niet aangetoond dat dit ook al in 2005 het geval was. 2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. 2.10 De rechtbank hecht eraan verweerder te wijzen op de door hem ter zitting gedane toezegging het probleem van eiseres met de voor haar reclame geplaatste bomen met de betrokken Wethouder te bespreken en indien mogelijk tot een oplossing te brengen. 2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Vink, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.