Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8473

Datum uitspraak2006-09-19
Datum gepubliceerd2006-09-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-011001-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitleg artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. Na afloop van ongeregeldheden met voetbalsupporters op 25 februari 2005 te Breda worden alle inzittenden van de auto’s, die betrokken waren bij die ongeregeldheden, langs de Rijksweg A-27 bij een verkeerscontrole op basis van de Wet op de identificatieplicht om een legitimatiebewijs gevraagd. Het hof is van oordeel dat de verbalisanten in casu gerechtigd waren om de inzage van een identiteitsbewijs te vorderen en zo de persoonsgegevens van alle inzittenden van de motorvoertuigen van de groep FC Groningen-supporters te noteren. Naar het oordeel van het hof konden de verbalisanten redelijkerwijs deze vordering doen, nu deze vordering als redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitoefening van de politietaak in de zin van artikel 8a van de Politiewet 1993 valt aan te merken.


Uitspraak

Parketnummer: 20-011001-05 Uitspraak : 19 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 26 september 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-627198-05 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Bij vonnis, waarvan beroep, is de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd. De in het vonnis, waarvan beroep, gegeven beslissing op de vordering van de benadeelde partij is derhalve niet aan het oordeel van het hof onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof te dien aanzien opnieuw rechtdoende verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, alsmede met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 600,-- en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een bedrag van € 300,--, beide inclusief oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 25 februari 2005 in de gemeente Breda, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Teteringsedijk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een aantal - in linie opgestelde, althans aldaar geposteerde - geuniformeerde politiemensen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal: - gooien/werpen van stenen en/of (bier)fles(sen), in elk geval glaswerk en/althans (andere harde en/of scherpe) voorwerpen, in de richting van die politiemensen, en/of - (met dringende gebaren) tot vlakbij naderen van en/of opdringen tegen en/of overlopen van die politiemensen, en/of - duwen tegen en/of trekken aan politiemensen, en/of - slaan (met de gebalde vuisten en/of met (honkbal)knuppels en/of met (delen van) (biljart)keu(s) en/of stompen op/tegen de/het hoofd(en) en/of de/het licha(a)m(en) van die politiemensen en/of - trappen en/of schoppen op/tegen hoofd(en) en/of de/het licha(a)m(en) van die politiemensen. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 25 februari 2005 in de gemeente Breda, met anderen, op of aan de openbare weg, Teteringsedijk, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een aantal - in linie opgestelde - geuniformeerde politiemensen, welk geweld bestond uit het: - gooien van bierflessen, in elk geval glaswerk, in de richting van die politiemensen, en - tot vlakbij naderen van en opdringen tegen en overlopen van die politiemensen, en - duwen tegen en trekken aan politiemensen, en - slaan met knuppels of met (delen van) biljartkeu(s) op/tegen het hoofd en/of de lichamen van die politiemensen en - schoppen tegen de lichamen van die politiemensen. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A1 De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. A2 Het hof constateert dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Omtrent verdachtes opzet op het plegen van openlijk geweld in vereniging en omtrent diens bijdrage aan het gepleegde geweld overweegt het hof als volgt. Blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet van 25 april 2000 (Stb. 2000, 173), waarbij artikel 141 werd gewijzigd, is van het "in vereniging" plegen van geweld sprake indien de betrokkene het opzet had op openlijk geweld en een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is evenwel niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat voor het aannemen van een dergelijke significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld, gedacht kan worden aan gedragingen die het plegen van geweld bevorderen of de waarheidsvinding frustreren, bijvoorbeeld het bemoeilijken van herkenning van geweldplegers onder meer door het dragen van bivakmutsen, het organiseren of op de achtergrond sturen van de geweldpleging, het bevorderen van de geweldpleging door onder meer aanmoedigen of joelen en/of het behulpzaam zijn door middel van het aanreiken stokken/stenen (wapenmateriaal) Een significante of wezenlijke bijdrage kan ook bestaan uit het getalsmatig versterken van een groep die in homogeen verband opdringt en zichtbaar geweld pleegt. A3 Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken van de navolgende omstandigheden, te weten dat: i. verdachte deel uitmaakte van een groep FC-Groningen-supporters die in het weekeinde voorafgaand aan 25 februari 2005 in Groningen in het aldaar gelegen café “De Kabouter” afspraken dat men op 25 februari 2005 naar Breda zou gaan om daar met supporters van de voetbalvereniging NAC te “knokken”; ii. (leden van) deze groep (met anderen die zich in de tussenliggende week bij de groep hadden gevoegd) met verschillende personenbusjes en personenauto’s op vrijdag 25 februari 2005 zich in Groningen op een parkeerplaats nabij “De Papiermolen” hebben verzameld iii. de reis naar Breda gecoördineerd is verlopen, waarbij de groep zich gedurende deze reis heeft gehergroepeerd op een parkeerplaats in Gorinchem; iv. de (aldus ontstane) groep vanuit Gorinchem in colonne naar Breda is verder gereisd, met de bedoeling tot een gewelddadige confrontatie te komen met supporters van de voetbalverenging NAC; v. er tussen de groep van verdachte en een groep supporters van NAC telefonische contacten werden onderhouden; vi. men bij aankomst in Breda de auto’s heeft geparkeerd en een horecagelegenheid, genaamd “De Toerist” is binnengegaan; vii. men op enig moment naar buiten is gegaan; viii. buiten een groep politieagenten in een linie stond (of werd) opgesteld om de groep FC-Groningen-supporters te scheiden van een groep NAC-supporters; ix. er luidkeels liederen werden gezongen, waarbij ook teksten als “Groningers Hooligans” ten gehore werden gebracht; x. er vanuit de groep ook feitelijk geweld is gepleegd tegen de politie bestaande dit geweld onder meer uit het slaan, schoppen, duwen, trekken, gooien met glaswerk; xi. (een deel van) de groep FC-Groningen-supporters luidkeels heeft afgeteld van (10 of) 5 naar 0, en daarop in de richting van die agenten is gestormd en de linie heeft doorbroken, hetgeen gepaard is gegaan met geweld. Het hof acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, bewezen dat de verdachte voorafgaand aan en gedurende de reis van Groningen naar Breda, op de hoogte was van een geplande gewelddadige confrontatie. A4 Het hof stelt voorts vast dat uit de inhoud van het dossier kan worden afgeleid dat verdachte, eenmaal in Breda aangekomen, nadat hij café De Toerist had verlaten, een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. A5 In het bijzonder neemt het hof hierbij in aanmerking de inhoud van de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 4 april 2005, waarin hij verklaart dat de groep samen naar buiten is gegaan en dat hij door de linie van de politie probeerde gaan. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 september 2005 verklaard dat hij buiten (het hof begrijpt: buiten het café De Toerist) richting NAC rende en dat hij door op de politieambtenaren af te rennen probeerde door de linie die de politie had gevormd heen te breken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf of maatregel B1 Door de verdediging is – naar het hof begrijpt – ten verweer aangevoerd dat: - de persoonsgegevens van verdachte na afloop van de ongeregeldheden op 25 februari 2005 ter gelegenheid van een verkeerscontrole zijn gecontroleerd; - de verbalisanten misbruik hebben gemaakt van de bevoegdheid tot het verkrijgen van de persoonsgegevens van de betrokkenen, nu de controlebevoegdheid die de verbalisanten bij de verkeerscontrole hadden niet ziet op het controleren van persoonsgegevens van alle inzittenden, waaronder verdachte, van de motorvoertuigen, doch slechts in het kader van handhaving van de verkeersvoorschriften kan worden aangewend; - de verbalisanten in dit verband hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat hiermee sprake is van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat schending van dit verzuim dient te worden gecompenseerd in de vorm van het toepassen van strafvermindering. B2 Het hof overweegt te dien aanzien als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting, in het bijzonder uit de inhoud van het proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opgemaakt op 6 maart 2005 (dossier nr. B., proces-verbaal van bevindingen, mutatienummer PL2032/05-053342) is het hof het navolgende gebleken. Na afloop van de ongeregeldheden op 25 februari 2005 aan de Teteringsedijk te Breda zijn de supporters van FC Groningen in hun voertuigen vertrokken. De politie heeft zich in een onopvallend dienstvoertuig gevoegd bij deze vertrekkende supporters. Tevoren was reeds van de betrokken voertuigen van de supporters op de plaats van de ongeregeldheden het kenteken genoteerd. Onderweg op de A-27 zijn de betreffende voertuigen terecht gekomen in een grootscheepse alcoholcontrole die aldaar werd uitgevoerd door personeel van de Korps Landelijke Politiediensten en het verkeershandhavingsteam. Bij de alcoholcontrole werden alle voertuigen op de rijksweg A-27 naar een parkeerplaats gedirigeerd. Onder deze auto’s bevond zich het voertuig waarin de verdachte zat. Het proces-verbaal houdt tevens in dat de betrokken verbalisanten hebben vastgesteld dat gedurende de rit van de Teteringsedijk te Breda naar de plaats van de verkeerscontrole geen van de inzittenden is uitgestapt. Het eerder genoemde proces-verbaal houdt voorts in dat deze grootscheepse alcoholcontrole los staat van het incident op de Teteringsedijk. Bij de controle zijn vervolgens door de genoemde verbalisanten alle namen van de bestuurders en van de inzittenden van de voertuigen waarin de verdachten van de ongeregeldheden waren gezeten, vastgelegd. Het meergenoemde proces-verbaal houdt in dit verband in dat aan de inzittenden is gevraagd om hun legitimatiebewijs in het kader van de “wet identificatieplicht”. Na de controle werden de personen heengezonden. Na overleg met de politie Groningen werden de eerder gecontroleerde personen gepland (het hof begrijpt: op een latere datum en tijdstip in Groningen) aangehouden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding d.d. 4 april 2005 werd de verdachte buiten heterdaad aangehouden in zijn woning te Groningen. De grond voor verdachtes aanhouding, welke werd bevolen door mr. Hendriks, officier van justitie te Breda, was overtreding van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. B3 Voorzover het verweer inhoudt dat in het kader van de verkeerscontrole de personalia van de inzittenden zijn gecontroleerd, mist dit verweer feitelijke grondslag. Immers, uit niets in het dossier is naar het oordeel van het hof gebleken dat de controle van de persoonsgegevens van de betrokken personen door de genoemde verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op grond van de handhaving van de verkeersvoorschriften heeft plaatsgevonden. B4 Voorzover het verweer inhoudt dat de inzittenden van de auto’s met misbruik van de wet op de identificatieplicht om hun personalia is gevraagd overweegt het hof als volgt. Het hof stelt vast dat het de kennelijke bedoeling van de verbalisanten is geweest de personalia te verkrijgen van de personen die zich eerder op de avond van 25 februari 2005 aan de Teteringsedijk te Breda schuldig zouden hebben gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het hof merkt in dit verband op dat de verbalisanten op grond van de ongeregeldheden op de Teteringsedijk de leden van de groep Groningers waar het hier om gaat op dat moment kon aanmerken als verdachten in de zin van art. 27 Sv en derhalve gerechtigd waren naar hun personalia te vragen. Naar aanleiding van het verweer met betrekking tot het misbruik van de wet op de identificatieplicht onderzoekt het hof of de verbalisanten gerechtigd waren onder de gegeven omstandigheden de inzittenden van de auto’s langs de A-27 bij de verkeerscontrole op basis van de Wet op de identificatieplicht om een legitimatiebewijs te vragen. B5 Artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht luidt - voorzover van belang -: Een ieder die de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, is verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar als bedoeld in artikel 8a van de Politiewet 1993, een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 ter inzage aan te bieden. Deze verplichting geldt ook indien de vordering wordt gedaan door een toezichthouder. Artikel 8a van de Politiewet 1993 luidt - voorzover van belang -: 1. Een ambtenaar van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. B6 Gelet hierop waren naar het oordeel van het hof de verbalisanten gerechtigd om de inzage van een identiteitsbewijs te vorderen en zo de persoonsgegevens van alle inzittenden van de motorvoertuigen van de groep Groningers te noteren. Immers, zoals reeds overwogen, hebben de verbalisanten geconstateerd dat er op 25 februari 2005 aan de Teteringsedijk te Breda ongeregeldheden waren waarbij de groep betrokken was, die door de verbalisanten in hun dienstauto is gevolgd. Het hof stelt voorts vast dat de vordering er op was gericht om een latere aanhouding van de afzonderlijke leden van een grote groep mogelijk te maken. Naar het oordeel van het hof konden de verbalisanten redelijkerwijs deze vordering doen, nu deze vordering als redelijkerwijs noodzakelijk voor de uitoefening van de politietaak valt aan te merken. Aan het bovenstaande doet niet af dat er op de plaats waar alle betrokken personen zijn gecontroleerd een verkeerscontrole gaande was. Het hof verwerpt het verweer. B7 Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld; - het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is; - de omstandigheid dat de openlijke geweldpleging zoals bewezen is verklaard, zeker als dit geschiedt naar politieambtenaren toe die daar niet speciaal tegen waren beschermd, een groot risico voor leven en gezondheid van die personen inhoudt. Het hof wijkt daarbij - ten voordele van verdachte - af van de eis van de advocaat-generaal, omdat het hof van oordeel is dat verdachte en zijn mededaders in gelijke mate verantwoordelijk dienen te worden gehouden voor de ontremming en het geweld en hun persoonlijke omstandigheden niet zodanig verschillen dat dit noopt tot differentiatie. B8 Het door verdachte (en zijn mededaders) gepleegde strafbare feit heeft door het massale en zeer gewelddadige karakter ervan een extreem gevaarlijke situatie doen ontstaan. Verdachte is er niet voor teruggeschrokken om in een groep jegens politieambtenaren geweld te gebruiken, zonder zich daarbij af te vragen wat de gevolgen zouden kunnen zijn. Verdachte heeft actief deelgenomen aan een vorm van excessief groepsgeweld. Het hof rekent verdachte zwaar aan dat hij eerder betrokken is geweest bij agressie gerelateerd aan voetbalwedstrijden. B9 Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal het hof bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. Het hof wil hiermee enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. Schadevergoeding Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 800,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 600,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Mitsdien is thans slechts het door de eerste rechter toegewezen gedeelte van de vordering aan het oordeel van het hof onderworpen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, voor welke schade verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 300,- ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft in hoger beroep in zijn vordering gepersisteerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, voor welke schade verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht te treffen als na te melden. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden. Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 600,00 (zeshonderd euro) met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2], domicilie kiezende te [adres] 3 4811 DH Breda, een bedrag te betalen van EUR 600,00 (zeshonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 12 (twaalf) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 300,00 (driehonderd euro) met dien verstande dat en indien en voorzover een mededader van verdachte aan deze vordering heeft voldaan de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd. Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 3], domicilie kiezende te [adres] 4814 JW Breda, een bedrag te betalen van EUR 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis. Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of de mededader(s) heeft/hebben voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde 3] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. H. Harmsen, voorzitter, mr. A. de Lange en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier, en op 19 september 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.