Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8482

Datum uitspraak2006-09-11
Datum gepubliceerd2006-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600254/4
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 4 januari 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Losser het wijzigingsplan "Buitengebied, wijzigingsplan Kremersveenweg" vastgesteld.


Uitspraak

200600254/4. Datum uitspraak: 11 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], allen wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 4 januari 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Losser het wijzigingsplan "Buitengebied, wijzigingsplan Kremersveenweg" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 april 2005, no. RWB/2005/308, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. De Voorzitter heeft het besluit van 12 april 2005 bij uitspraak van 22 juli 2005, nos. 200504534/1 en 200504534/2, geheel vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 november 2005, kenmerk RWB/2005/2488, voor zover nodig opnieuw beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, beroep ingesteld. Verzoekers hebben hun beroep aangevuld bij brief van 6 februari 2006. Bij brief van 7 augustus 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 augustus 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.G.J. van den Bergh, medewerker bij de Stichting Rechtsbijstand, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord, het college van burgemeester en wethouders van Losser, vertegenwoordigd door H.T.M. Schutte, ambtenaar van de gemeente. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.3.    Het wijzigingsplan voorziet in de toevoeging van een bouwblok op gronden aan de Kremersveenweg, ten behoeve van nieuwvestiging van een bedrijf met intensieve veehouderij en akkerbouw. 2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het wijzigingsplan heeft verleend. Zij betogen dat verweerder bij de behandeling van hun zienswijzen niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de weerlegging door het college van burgemeester en wethouders. Bovendien is volgens verzoekers ten onrechte niet ingegaan op het bezwaar dat op grond van artikel 3, lid F, sub 2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het moederplan) geen bevoegdheid bestaat tot vaststelling van het wijzigingsplan. Verder stellen verzoekers dat het wijzigingsplan in strijd is met de Reconstructiewet, omdat het plangebied niet is aangewezen als een zogenoemd concentratiegebied. Eveneens bestaat volgens verzoekers strijd met deze wet, omdat het vaststellings- en goedkeuringsbesluit van het Reconstructieplan Salland-Twente (hierna: het reconstructieplan) ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet waren vernietigd. Voorts betwijfelen verzoekers of verweerder op grond van gewekte verwachtingen kan afwijken van het algemene reconstructiebeleid.   Verder vrezen zij dat door de ammoniakuitstoot van het bedrijf de ecologische hoofdstructuur zal worden aangetast. Tevens staat volgens hen niet vast dat het bedrijf op een goede wijze in de omgeving zal worden ingepast. Voorts stellen verzoekers dat het plan in strijd is met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de gevolgen van het plan voor verzoekers onevenredig zijn in verhouding tot het met het plan te dienen doel. 2.5.    Verweerder heeft bij zijn bestreden besluit goedkeuring verleend aan het wijzigingsplan. 2.6.    Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder door verwijzing naar het standpunt van het college van burgemeester en wethouders zich geen zelfstandig oordeel over het plan en de zienswijzen heeft gevormd. Blijkens de reactie op de zienswijzen is het wijzigingsplan gebaseerd op artikel 5, lid F, sub 2, van de planvoorschriften en niet op artikel 3, lid F, sub 2, van de planvoorschriften. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder de zienswijzen van verzoekers in zoverre voldoende behandeld. 2.7.     Het plangebied ligt, anders dan verzoekers stellen, in een concentratiegebied als bedoeld in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. Voor dit concentratiegebied heeft verweerder het reconstructieplan vastgesteld. Verweerder heeft bij besluit van 12 april 2005 goedkeuring onthouden aan het onderhavige wijzigingsplan, omdat het reconstructieplan zich tegen de vestiging van het bedrijf op deze locatie verzette. Volgens het verweerschrift van Provinciale Staten in de procedure inzake het reconstructieplan is geconcludeerd dat er wat betreft de eigenaar van de intensieve veehouderij concreet sprake was van gewekte verwachtingen, zodat het reconstructieplan in zoverre de vestiging van het desbetreffende bedrijf in het plangebied niet mag belemmeren. Een tekst met deze strekking had volgens Provinciale Staten in het reconstructieplan moeten worden opgenomen. Evenwel ontbrak in het reconstructieplan een dergelijke tekst. Gelet op het vorenstaande heeft de Voorzitter bij uitspraak van 22 juli 2005, zaakno. 200504534/1 en 200504534/2, geoordeeld dat de onthouding van goedkeuring aan het wijzigingsplan in zoverre niet berustte op een deugdelijke motivering en is het besluit van 12 april 2005 geheel vernietigd. Bij uitspraak van 25 augustus 2005, no. 200408033/9, heeft de Voorzitter het vaststellings- en goedkeuringsbesluit van het reconstructieplan geschorst voor zover deze betrekking hebben op de onderwerpelijke gronden. Verweerder heeft bij het bestreden besluit van 8 november 2005 alsnog goedkeuring verleend aan het wijzigingsplan. Bij haar uitspraak van 12 april 2006, zaakno. 200408033/1, heeft de Afdeling het goedkeurings- en vaststellingsbesluit van het reconstructieplan, voor zover dat betrekking heeft op het wijzigingsplangebied, vernietigd. 2.7.1.    De Voorzitter stelt vast dat het plangebied deel uitmaakt van een concentratiegebied, maar dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het voor het plangebied vastgestelde reconstructieplan in zoverre was geschorst, zodat hieraan geen betekenis toekomt. Of op grond van eventueel gewekte verwachtingen in het voor dit deel nieuw op de stellen reconstructieplan kan worden afgeweken van het algemene reconstructiebeleid kan in deze procedure niet aan de orde komen. 2.8.    Wat betreft de ammoniakuitstoot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voldoende waarborgen in de milieuvergunning kunnen worden opgenomen, zodat geen onaanvaardbare aantasting van de ecologische waarden plaatsvindt. Verzoekers hebben dit standpunt naar het oordeel van de Voorzitter onvoldoende weerlegd. 2.9.    Niet in geschil is dat het plangebied in het gebied ligt dat op de kaart van het Streekplan Overijssel 2000+ is aangeduid als "zone II, landbouw en cultuurlandschap". Volgens het streekplan is de vestiging van een agrarisch bedrijf op gronden met deze aanduiding mogelijk, mits inpasbaar in de structuur van landschap en cultureel erfgoed. Naar het oordeel van de Voorzitter hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat het bedrijf ter plaatse niet als zodanig inpasbaar is. Daarbij betrekt de Voorzitter dat de eigenaar ter inpassing van het bedrijf in de omgeving in overleg met de gemeente een groenplan zal opstellen. 2.10.    Gezien het vorenstaande en de afstand tussen de percelen van verzoekers en het voorziene bouwvlak, welke minstens 200 tot 300 meter bedraagt, heeft de Voorzitter niet de verwachting dat in de bodemzaak zal worden geconcludeerd dat het plan onevenredige gevolgen zal hebben voor verzoekers. 2.11.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek hiertoe dient dan ook te worden afgewezen. 2.12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat. w.g. Kosto    w.g. Tuit Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2006 425.