Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8496

Datum uitspraak2006-09-20
Datum gepubliceerd2006-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600164/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 juni 2004 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland (hierna: de verenigde vergadering) het peilbesluit voor de Boezemringvaart vastgesteld.


Uitspraak

200600164/1. Datum uitspraak: 20 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/4966 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2005 in het geding tussen: appellante en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 juni 2004 heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van Schieland (hierna: de verenigde vergadering) het peilbesluit voor de Boezemringvaart vastgesteld. Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) dit peilbesluit goedgekeurd. Bij uitspraak van 25 november 2005, verzonden op 2 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen het goedkeuringsbesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 4 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 9 februari 2006 hebben dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard - de rechtsopvolger van het hoogheemraadschap van Schieland - die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend. Bij brief van 6 februari 2006 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. drs. G. van der Wende, advocaat te Capelle aan den IJssel, en het college, vertegenwoordigd door L. de Vrueh en ing. K.G. Redder, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is de verenigde vergadering, vertegenwoordigd door mr. G.A. Stoop en ir. M. Loos, ambtenaren van het Hoogheemraadschap, verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet op de waterhuishouding (hierna: de Wwh), voor zover hier van belang, is een kwantiteitsbeheerder in daartoe aan te wijzen gevallen verplicht voor oppervlaktewateren onder zijn beheer één of meer peilbesluiten vast te stellen.    Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet, voor zover hier van belang, in samenhang met artikel 5.1., eerste lid, van het Reglement voor het Hoogheemraadschap van Schieland, zijn peilbesluiten als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wwh, aan de goedkeuring van gedeputeerde staten onderworpen.    Ingevolge artikel 149 van de Waterschapswet kan goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. 2.2.    Het peilbesluit vervangt twee in 1976 respectievelijk in 1980 vastgestelde peilbesluiten. In deze besluiten was het na te streven peil voor het desbetreffende gebied vastgesteld op NAP -2.00 meter, welk peil in de praktijk echter gedurende tientallen jaren lager - op NAP -2.15 meter -  is gehandhaafd. De reden hiervoor is geweest dat de boezemkaden niet op de vereiste hoogte konden worden gebracht om het peil tot NAP -2.00 meter te verhogen. 2.3.    Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de goedkeuring van het peilbesluit van 30 juni 2004 niet in strijd met het recht is genomen. Daartoe voert appellante aan dat de verenigde vereniging al sinds 1977 niet het peil zoals vermeld in het vorige peilbesluit handhaaft en door dit thans te formaliseren onrechtmatig heeft gehandeld. Voorts betoogt appellante dat het college goedkeuring aan het peilbesluit had moeten onthouden wegens strijd met het algemeen belang.   2.4.    Aan de goedkeuring van het peilbesluit heeft het college ten grondslag gelegd, dat het peilbesluit ertoe strekt het in de praktijk gehanteerde peil te formaliseren, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat, gelet op de functies van de ringvaart en de aanwezige belangen, handhaving van het sinds jaren gehanteerde praktijkpeil resulteert in een gewenste waterhuishouding. In het betoog van appellante is, zoals de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geconcludeerd, geen grond te vinden voor het oordeel dat de goedkeuring van het peilbesluit in strijd met het recht of het algemeen belang is genomen. De enkele omstandigheid dat appellante ten gevolge van het peilbesluit nadeel kan ondervinden, brengt niet met zich dat het college goedkeuring aan het peilbesluit had moeten onthouden. Dat het peilbesluit hetzelfde na te streven peil inhoudt als het in het verleden gehandhaafde peil, maakt dit niet anders. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink    w.g. Bindels Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006 85-515.