Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8662

Datum uitspraak2005-11-16
Datum gepubliceerd2006-09-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers67950 / HA ZA 05-41
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nadat een verkeersongeval tussen een motorrijder en een fietser heeft plaatsgevonden, vorderen partijen over en weer vergoeding van de schade. De motrrijder wordt belast met de bewijslevering dat voor hem niet kenbaar kon zijn dat fietster het stuur plotseling naar links omgooide.


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector civiel recht afdeling handelsrecht Uitspraak: 16 november 2005 Zaak-/Rolnummer: 67950/HA ZA 05-41 VONNIS van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van: [eiser], wonende te Heerenveen, eiser in conventie, verweerder in reconventie, hierna te noemen: [eiser], procureur: mr. A.H. Lanting, advocaat: mr. A.L. Britstra te Assen, tegen 1. [gedaagde sub 1], wonende te Joure, 2. [gedaagde sub 2], wonende te Joure, hierna gezamenlijk mede te noemen: [gedaagden sub 1 en 2], beiden zowel procederend voor zich zelf alsmede in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van: 3. [gedaagde sub 3], wonende te Joure, hierna te noemen: [gedaagde sub 3], gedaagden in conventie, eisers in reconventie, procureur: mr. N.H.M. Poort. PROCESGANG De zaak is bij dagvaarding van 5 januari 2005 aanhangig gemaakt. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hebben een conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie genomen. Bij brief van 5 april 2005 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, is gehouden op 27 mei 2005. Op 27 mei 2005 heeft [eiser] een conclusie van antwoord in reconventie tevens vermeerdering van eis in conventie genomen. Ter rolle van 22 juni 2005 hebben beide partijen zich bij akte uitgelaten in die zin dat partijen niet tot een minnelijke regeling hebben kunnen komen en wensen voort te procederen. Bij deze gelegenheid hebben [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hun eis in reconventie vermeerderd. Vervolgens heeft [eiser] ter rolle van 20 juli 2005 een antwoordakte vermeerdering van eis genomen. Beide partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is vonnis bepaald. RECHTSOVERWEGINGEN De vorderingen in conventie en in reconventie 1.1. De vordering van [eiser] strekt er -na wijziging van eis- toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: 1. voor recht verklaart dat [gedaagden sub 1 en 2] op grond van artikel 6:162 jo. 169 lid 2 BW aansprakelijk zijn voor de schade van [eiser], inclusief de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser]; 2. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser], inclusief de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser], mochten [gedaagden sub 1 en 2] naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 6: 162 jo art. 169 lid 2 BW niet aansprakelijk zijn; 3. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, des dat de een betalende de andere zal zijn bevrijd, aan [eiser] de door hem geleden schade van € 9.731,00 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2004 tot en met de dag van algehele betaling; 4. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot de betaling aan [eiser] van de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 5. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] veroordeelt tot het betalen van de buitengerechtelijke incassokosten van € 664,00; 6. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] veroordeelt in de kosten van dit geding. 1.2. [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] hebben tegen de vordering van [eiser] verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing daarvan met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. 1.3. De vordering van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] strekt er, na wijziging van eis, toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] veroordeelt tot betaling van de schade van [gedaagde sub 3] van € 8.631,95, althans tot betaling van een zodanig bedrag als de rechtbank billijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.600,00 vanaf 3 mei 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf 23 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening en met de wettelijke rente over € 7.031,95 vanaf 15 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. 1.4. [eiser] heeft tegen de reconventionele vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagde sub 3] in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Vaststaande feiten in conventie en in reconventie Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast: 2.1. Op 3 mei 2004 heeft omstreeks 15.35 uur een ongeval plaatsgevonden op de Tolhuiswei te Joure. Bij dit ongeval waren [eiser], [gedaagde sub 3] (die de dag daarvoor 14 jaar oud was geworden) en [vriendinnetje] (hierna mede te noemen: [vriendinnetje]) betrokken. [gedaagde sub 3] reed op haar fiets, met haar vriendinnetje [vriendinnetje] (toen 11 jaar oud) achterop, in noordoostelijke richting over de Tolhuiswei. 2.2. Op een gegeven moment is [gedaagde sub 3] linksaf geslagen en heeft daarbij geen voorrang verleend aan [eiser] die op zijn motor uit tegengestelde richting kwam. [eiser] kwam in botsing met [gedaagde sub 3] en beiden kwamen ten val. Zowel [eiser] als [gedaagde sub 3] en [vriendinnetje] zijn gewond geraakt. De fiets van [gedaagde sub 3] en de motor van [eiser] zijn beschadigd. 2.3. De Tolhuiswei is een voorrangsweg, waarop ter plaatse van het ongeval een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. De Tolhuiswei staat haaks op de Leeuwarderweg en vormt hiermee een T-splitsing. Parallel aan de Leeuwarderweg loopt, iets ten zuiden van die weg, een fietspad. Dit fietspad kruist de Tolhuiswei. 2.4. Door de verbalisanten F.H.F. Kuipers en E. de Jong (van politie Fryslân, district Heerenveen) is op 21 mei 2004 op ambtsbelofte een proces-verbaal met nummer 2004042301-1 opgemaakt. Dit proces-verbaal vermeldt onder meer: - als verklaring van verbalisanten: "Beknopte omschrijving ongeval 14.1 reed op haar fiets, met achterop haar 11 jarige vriendin in noordoostelijke richting over de Tolhuiswei te Joure. Gekomen bij de T-kruising van de Tolhuiswei met de Leeuwarderweg was 14.1 mogelijk voornemens om het fietspad van de Leeuwarderweg te gaan bereiden. Zij sloeg af en verleende daarbij geen voorrang aan motorrijder 14.2 die uit tegengestelde richting kwam. Motorrijder 14.2 kwam in botsing met de fiets en beiden kwamen ten val. [...] Wegomschrijving De Tolhuiswei loopt ter plaatse nagenoeg noord-oost. Het uitzicht ter plaatse is goed. De rijbaan heeft een breedte van 6.40 meter. Aangetroffen situatie plaats ongeval Op de westelijke rijbaanhelft werd op een afstand van 13 meter ten zuiden van de ingang van het fietspad Leeuwarderweg de motor 14.2 aangetroffen. De motor lag op de rechterzijkant en tegen de trottoirband van westelijke trottoir van de Tolhuiswei. Ten oosten van de aangetroffen motor lag slachtoffer 14.1 op de rijbaan. Slachtoffer lag met hoofd in oostelijke richting dwars over de rijbaan. De door 14.1 bestuurde fiets was al door omstanders van de rijbaan verwijderd voor de komst van ons verbalisanten ter plaatse. Derhalve kon niet meer worden vastgesteld, waar de aanrijding had plaatsgevonden. Sporen op het dek Op de rijbaan van de Tolhuiswei werden geen rem of wringsporen aangetroffen die mogelijk afkomstig konden zijn van de motor (14.2) of fiets (14.1). Wel werd op 60 cm. ten oosten van het westelijke trottoir van de Tolhuiswei een krasspoor aangetroffen met een onderbroken lengte van 5 meter. Dit krasspoor was afkomstig van motor 14.2 en eindigde ook bij de motor. Kras was afkomstig van de rechtervoetsteun van genoemde motor. [...] Overige opmerkingen verbalisant Van bestuurder fiets 14.1 is geen verklaring opgenomen. De reden hiervoor is dat zij zich niets meer weet te herinneren van het ongeval en de tijd kort daarvoor. Is het gevolg van het hoofdletsel/hersenkneuzing die bestuurster 14.1 bij het ongeval heeft opgelopen. [...]" - als verklaring van [eiser]: "[...] Toen ik weer voor mij keek zag ik twee meisjes op een fiets rijden. Zij kwamen mij over de Tolhuiswei rijdend tegemoet maar reden op hun eigen weghelft. Plotseling stak deze fietser over en deed dat nagenoeg haaks over de rijbaan. De fiets kwam nagenoeg dwars voor mij langs en het was voor mij onmogelijk om nog een aanrijding te voorkomen. Het ging allemaal zo snel. Ik weet ook niet of ik geremd heb maar feit is dat ik met de motor tegen de fiets botste en direkt daarna ten val kwam. [...] Als u mij vraagt of ik nog een keer terug wil denken aan het moment kort voor de aanrijding, heb ik maar in mijn hoofd, dat het meisje, dat achterop de fiets heeft gezeten, er kort voor de aanrijding afgesprongen is en direkt daarna er weer op. Dat heb ik maar in mijn hoofd maar weet niet zeker of het wel zo gegaan is. Ik wilde het u in ieder geval niet onthouden. [...]" - als verklaring van getuige [getuige] (volgens verbalisanten in concept opgenomen en niet door de getuige ondertekend): "Op maandag 3 mei 2004 omstreeks 15.35 uur reed ik als bestuurder van mijn personenauto in noordoostelijke richting over de Tolhuiswei te Joure. Ik reed met een snelheid van 20/30 km per uur. Ik zag dat voor mij aan de rechterzijde van de weg een meisje op een fiets reed. Achterop bij dat meisje zat nog een meisje op de bagagedrager. Op een gegeven moment zag ik een motor uit tegengestelde richting aan komen rijden. De bestuurder van deze motor reed langzaam en keek voor hem naar rechts, de Leeuwarderweg op. Op de Leeuwarderweg reed op dat moment een taxi in de richting van de T-splitsing met de Tolhuiswei. Ik kreeg de indruk dat de motorrijder deze taxi in de gaten hield om er zeker van te zijn dat deze voor de splitsing zijn voertuig tot stilstand zou brengen. Dat gebeurde ook en de motor reed langzaam door. Plotseling zag ik dat eerder genoemde fietser naar de linkerkant van de weg fietste en juist op het moment dat de motor naderde. Ik kreeg de indruk dat de bestuurster van de fiets het fietspad van de Leeuwarderweg op wilde rijden en daarvoor al vroegtijdig naar links stuurde. De motorrijder en genoemde fietster waren elkaar al zo dicht genaderd dat de motorrijder geen schijn van kans had om de fietster nog te ontwijken, ondanks zijn lage snelheid. De motor botste vlak achter het voorwiel tegen de fiets aan en ik zag dat het meisje, dat de fiets bestuurde, daarbij door de lucht vloog. Zij kwam met een klap op de rijbaan terecht en bleef daar liggen. Het leek net of het meisje dat achterop de fiets had gezeten gewoon door liep maar dat was natuurlijk niet zo. Het ging allemaal zo snel. Ik heb nog gezien dat de motor op de zijkant over het wegdek gleed en tegen de stoeprand bleef liggen. [...] De fiets kwam plotseling dwars voor hem op zijn weg. Hij had geen enkele kans. Ook heb ik duidelijk gezien dat het meisje dat de fiets bestuurde, zonder dat kenbaar te maken, plotseling van rechts naar links over de weg reed en met de motor in botsing kwam. Het meisje dat achterop de fiets heeft gezeten is niet van de fiets afgeweest, tot het moment van de aanrijding.[...]" 2.5. Op het door [eiser] ondertekende aanrijdingsformulier van de verzekeringsmaatschappij, gedateerd 11 mei 2004, is - door of namens [eiser] - als antwoord op de vraag: "Wie is naar uw mening aansprakelijk? Waarom meent u dat?" ingevuld: "Tegenpartij, vriendin van tegenpartij springt achterop fiets waardoor tegenpartij plotseling naar links stuurde en voor mijn motor terecht kwam op mijn rijbaan." 2.6. [eiser] is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid, maar niet voor schade aan de motor of aan zijn kleding. 2.7. [gedaagden sub 1 en 2] zijn niet verzekerd tegen de schade die door [eiser] wordt geclaimd. Op het moment van het ongeval was er een premieachterstand, waardoor de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering was opgeschort. Het geschil en de beoordeling daarvan in conventie en in reconventie 3. Partijen vorderen in dit geding over en weer vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden dan wel zullen lijden als gevolg van het ongeval op 3 mei 2004. De rechtbank zal zowel in conventie als in reconventie de gewijzigde vorderingen tot uitgangspunt nemen, nu geen van partijen zich heeft verzet tegen de wijziging van de respectievelijke vorderingen. Gelet op de samenhang tussen deze vorderingen zullen de geschillen in conventie en reconventie gezamenlijk behandeld worden. 4. [eiser] beroept zich ter zake van het ongeval op overmacht. Volgens hem kan hem van de wijze waarop hij aan het verkeer deelnam, rechtens geen enkel verwijt worden gemaakt. Hij stelt dat hij zeer voorzichtig reed, omdat motorrijders kwetsbaar zijn in het verkeer. Ter hoogte van de kruising met de Leeuwarderweg heeft [eiser] vaart geminderd om zich ervan te verzekeren dat een taxi die de kruising naderde en hem voorrang moest verlenen dat ook dat daadwerkelijk deed. Op dat moment had hij [gedaagde sub 3] al zien fietsen, aldus [eiser]. Toen hij vervolgens met geringe snelheid voorbij de kruising reed, gooide [gedaagde sub 3] op het moment dat zij bijna op gelijke hoogte was met [eiser], abrupt het stuur van haar fiets om naar links, op zo'n manier dat zij met haar fiets haaks op de rijrichting van [eiser] raakte, waardoor het voor hem onmogelijk was om haar nog te ontwijken, aldus [eiser]. [eiser] heeft hierbij de indruk gehad dat [gedaagde sub 3] geen goede macht over het stuur had en heeft niet de indruk gekregen dat [gedaagde sub 3] linksaf wilde slaan, zo heeft hij ter comparitie verklaard. 5.1. [eiser] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [gedaagden sub 1 en 2] als ouders en wettelijk vertegenwoordigers van [gedaagde sub 3] op grond van artikel 6: 169 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de door [gedaagde sub 3] gemaakte verkeersfout. 5.2. De rechtbank deelt dit standpunt van [eiser] niet. [gedaagden sub 1 en 2] hebben desgevraagd ter comparitie verklaard dat zij beiden op de bewuste middag niet thuis waren en dat zij [gedaagde sub 3] niet hebben gevraagd om (samen met [vriendinnetje]) een boodschap te doen. Volgens [gedaagden sub 1 en 2] hebben de meisjes ijs gehaald en wat speelgoed voor zichzelf gekocht. De rechtbank ziet in de enkele niet onderbouwde stelling van [eiser], dat hij heeft begrepen dat [gedaagde sub 3] er door haar ouders samen met [vriendinnetje] met de fiets op uit was gestuurd om boodschappen te doen, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het verhaal van [gedaagden sub 1 en 2] Behoudens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, die zijn gesteld noch gebleken, valt naar het oordeel van de rechtbank aan [gedaagden sub 1 en 2] niet te verwijten dat zij geen maatregelen hebben genomen om te voorkomen dat [gedaagde sub 3] er met de fiets op uit zou gaan. Van een kind van veertien jaar mag immers onder normale omstandigheden worden verwacht dat het in staat is om zelfstandig op de fiets aan het verkeer deel te nemen. [gedaagden sub 1 en 2] hebben in dit verband nog tijdens de comparitie (onweersproken) verteld dat [gedaagde sub 3] een kalm kind is, dat zelfstandig naar school fietst, hetgeen tot aan de dag van het ongeval zonder problemen was verlopen. 5.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de conventionele vorderingen van [eiser] voor zover die berusten op de uit artikel 6:169 lid 2 BW voortvloeiende aansprakelijkheid van de ouders, niet voor toewijzing in aanmerking komen. Dit brengt mee dat thans de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 3] zelf dient te worden beoordeeld. 6. Namens [gedaagde sub 3] (die zich zelf niets van het ongeval kan herinneren) is het volgende gesteld met betrekking tot de toedracht van het ongeval. Aan [eiser] kan rechtens een verwijt worden gemaakt ten aanzien van het ontstaan van de aanrijding onder meer omdat hij ter plaatse rekening had moeten houden met overstekende fietsers. Zowel aan de west- als aan de oostzijde van de Tolhuiswei was na de splitsing met de Leeuwarderweg duidelijk zichtbaar dat er een oversteekplaats voor fietsers was. Het gedrag van [gedaagde sub 3], te weten het oversteken van de rijbaan in de richting van de ingang van het fietspad Leeuwarderweg, was, gegeven de situering van de wegen en de fietspaden ter plaatse niet zodanig onwaarschijnlijk dat [eiser] dit niet had kunnen of behoren te voorzien. Waarschijnlijk wilde [gedaagde sub 3] linksaf slaan om op het fietspad langs de Leeuwarderweg te gaan rijden. Als [gedaagde sub 3] de macht over het stuur zou zijn kwijt geraakt, zoals [eiser] vermoedt, dan zou [gedaagde sub 3] immers niet de hele weg zijn overgestoken, hetgeen wel is gebeurd. Bovendien heeft [vriendinnetje] verklaard dat [gedaagde sub 3] met haar linkerhand heeft aangegeven dat zij van plan was linksaf te slaan. Wanneer een fietser haaks de weg oversteekt is een snelheid van acht kilometer per uur veel. Dit betekent dat je in een situatie als deze (waarbij de weg 6.40 meter breed is) tweeënhalf tot drie seconden nodig hebt om aan de overkant van de weg te komen. Het lijkt echter fysiek onmogelijk om met een passagier achterop haaks over te steken. Mede gelet op de achterwaartse knik in het frame van de fiets van [gedaagde sub 3] ligt het meer voor de hand dat er schuin is overgestoken, zodat de afstand die moet worden afgelegd om de weg over te steken groter is en er meer tijd voor [eiser] moet zijn geweest om te reageren. Uit niets blijkt dat [eiser] zijn verkeersgedrag heeft aangepast aan de verkeerssituatie zoals die zich op dat moment aandiende: [eiser] heeft niet geremd, heeft geen vaart verminderd en is niet uitgeweken. 7. In het onderhavige geval is sprake van een aanrijding tussen een motorvoertuig en een fietser die (ook) schuld heeft en die derhalve op de voet van artikel 6: 162 BW in beginsel aansprakelijk is voor schade van de eigenaar/bestuurder van het motorvoertuig. Met betrekking tot de door [eiser] gevorderde zaak- en letselschade geldt dat artikel 31 oud, thans artikel 185 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) met zijn strenge zorgvuldigheidsnorm van overeenkomstige toepassing is in die zin, dat behoudens overmacht in de zin van laatstgenoemd artikel, de schade in beginsel voor een gedeelte voor rekening van [eiser] blijft. Op de door [gedaagde sub 3] gevorderde zaak- en letselschade is de regeling van artikel 185 WVW rechtstreeks van toepassing. 8. Artikel 185 WVW legt een verzwaarde aansprakelijkheid (die tendeert naar risico-aansprakelijkheid) op de eigenaar van een motorrijtuig om kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen veelal zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer. Deze regeling berust, zoals bekend, op de gedachte dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig de gevaren op de weg aanzienlijk verhoogt (het zogenaamde "Betriebsgefahr"), het risico daarvan behoort te dragen. De eigenaar kan slechts aan aansprakelijkheid ontkomen ingeval hij aannemelijk maakt dat het ongeval is te wijten aan overmacht. In verband met deze verzwaarde aansprakelijkheid bestaat voor gemotoriseerd verkeer ook een verplichting tot verzekering. 9.1. Het beroep van [eiser] op overmacht gaat slechts op als hij aannemelijk maakt dat aan hem ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval, rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Hierbij zijn door [gedaagde sub 3] gemaakte verkeersfouten alleen van belang, indien zij voor [eiser] zo onwaarschijnlijk waren dat deze bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Dat de door [gedaagde sub 3] gemaakte verkeersfout (linksaf slaan zonder voorrang te verlenen) ernstig is, brengt niet automatisch met zich mee dat deze ook zo onwaarschijnlijk was dat [eiser] daarmee bij het bepalen van zijn verkeersgedrag naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Beoordeeld moet worden in hoeverre [eiser] zijn verkeersgedrag, waaronder met name zijn snelheid, had moeten afstemmen op mogelijkerwijs te verwachten fouten van medeweggebruikers (in casu: [gedaagde sub 3]). 9.2. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zelf heeft benadrukt dat hij [gedaagde sub 3] voorafgaand aan het ongeval heeft gezien. In een dergelijke situatie dienen naar het oordeel van de rechtbank hoge eisen te worden gesteld aan het rijgedrag van de gemotoriseerde. De gemotoriseerde dient te anticiperen op mogelijke fouten van de niet gemotoriseerde en dient met zodanig aangepaste snelheid te naderen dat (zo) adequaat (mogelijk) kan worden gereageerd op gedragingen van de niet gemotoriseerde verkeersdeelnemer. Gelet op de verkeerssituatie ter plaatse had [eiser] rekening moeten houden met de mogelijkheid dat hem over de Tolhuiswei tegemoetkomende fietsers linksaf zouden slaan richting het fietspad naast de Leeuwarderweg. Gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 2.4 vermelde bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de plaats waar de motor van [eiser] is aangetroffen en het krasspoor van 5 meter, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [eiser] en [gedaagde sub 3] elkaar hebben geraakt op een afstand van 8 meter of minder van de ingang van het fietspad naast de Leeuwarderweg. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet een zodanige afstand van het fietspad dat [eiser] daar redelijkerwijs geen rekening meer hoefde te houden met overstekende fietsers. Algemeen bekend is immers dat fietsers niet altijd doorrijden naar de plaats waar ze recht over kunnen steken, maar vaak al ver daarvoor schuin naar links sturen. 9.3. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige situatie slechts sprake is van overmacht indien door [eiser] aannemelijk wordt gemaakt dat [gedaagde sub 3], zonder dat dit op enig daaraan voorafgaand moment voor [eiser] kenbaar was of kenbaar had kunnen zijn, haar stuur (zij het bewust, zij het omdat zij de macht over het stuur verloor) naar links omgooide op een moment dat [eiser] haar zo dicht genaderd was dat hij geen actie ter voorkoming van het ongeval meer had kunnen nemen. De rechtbank zal [eiser] tot het bewijs hiervan toelaten. 10. Indien mocht komen vast te staan dat er sprake is van overmacht aan de zijde van [eiser] moet in conventie worden geoordeeld dat [gedaagde sub 3] aansprakelijk is voor de gehele schade van [eiser]. Indien overmacht aan de zijde van [eiser] echter niet aannemelijk wordt gemaakt, zal een gedeelte van de schade van [eiser] voor zijn eigen rekening dienen te blijven. Het antwoord op de vraag voor wélk gedeelte, zal vervolgens moeten worden beantwoord aan de hand van de in artikel 6:101 BW neergelegde causaliteitsafweging, waarna een billijkheidscorrectie aan de orde kan komen. 11. Indien het beroep van [eiser] op overmacht slaagt betekent dit voor de vorderingen in reconventie dat zij niet voor toewijzing in aanmerking komen. Mocht overmacht niet aannemelijk worden gemaakt, dan heeft dit tot gevolg dat op grond van de in de jurisprudentie ontwikkelde zogenaamde 50%-regel, [eiser] in elk geval 50% van de schade van [gedaagde sub 3] dient te vergoeden. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] meer dan 50% van de schade van [gedaagde sub 3] dient te vergoeden zal vervolgens moeten worden nagegaan of de gedraging(en) van [eiser] in verhouding tot die van [gedaagde sub 3] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen dan wel of de in artikel 6:101 BW bedoelde billijkheid in het licht van alle omstandigheden van dit geval eist dat meer dan 50% van de schade voor rekening van [eiser] komt. 12. In afwachting van de bewijslevering zal iedere verdere beslissing, waaronder die over (de hoogte en eventuele verdeling van) de schade worden aangehouden. BESLISSING De rechtbank in conventie en in reconventie: laat [eiser] toe en draagt hem voor zoveel nodig op te bewijzen: dat: [gedaagde sub 3], zonder dat dit op enig daaraan voorafgaand moment voor [eiser] kenbaar was of kenbaar had kunnen zijn, haar stuur (zij het bewust, zij het omdat zij de macht over het stuur verloor) naar links omgooide op een moment dat [eiser] haar zo dicht genaderd was dat hij geen actie ter voorkoming van het ongeval meer had kunnen nemen; bepaalt dat indien bewijs wordt aangedragen door getuigen het verhoor van de getuigen zal plaatsvinden ten overstaan van de rechter mr. G.A.M. Peper, op een door deze nader te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Gerechtsgebouw, Zaailand 102 te Leeuwarden; verwijst de zaak naar de rol van 30 november 2005 voor opgave van verhinderdata van de procureurs, respectievelijk de advocaten, partijen en de getuigen zulks conform artikel 9.2 van het landelijk rolreglement; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 16 november 2005.