Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8904

Datum uitspraak2006-09-27
Datum gepubliceerd2006-09-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200507318/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 30 maart 2005, kenmerk PS2004-904/Z14734, hebben provinciale staten van Gelderland (hierna: verweerders), op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, het reconstructieplan "Veluwe" vastgesteld.


Uitspraak

200507318/1. Datum uitspraak: 27 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2.    bewonersvereniging "Immenberg", gevestigd te Apeldoorn, 3.    [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], 4.    het college van burgemeester en wethouders van Heerde, 5.    [appellant sub 5], wonend te [woonplaats], 6.    [appellant sub 6], wonend te [woonplaats], 7.    [appellant sub 7], wonend te [woonplaats], 8.    vereniging voor platteland "Veluwe IJsselzoom", gevestigd te Emst, gemeente Epe, 9.    het college van burgemeester en wethouders van Epe, 10.    belangenvereniging "Eigenaren Oude Land", gevestigd te Elburg, appellanten, en provinciale staten van Gelderland (hierna: verweerders), de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2005, kenmerk PS2004-904/Z14734, hebben provinciale staten van Gelderland (hierna: verweerders), op voorstel van het college van gedeputeerde staten van Gelderland, het reconstructieplan "Veluwe" vastgesteld. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Staatssecretaris) hebben bij besluit van 5 juli 2005, kenmerk DRZO2005/3909, het reconstructieplan goedgekeurd. Tegen het besluit tot vaststelling en het daarmee samenhangende goedkeuringsbesluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 20 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2005, appellante sub 2 bij brief van 25 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2005, appellant sub 3 bij brief van 25 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2005, appellant sub 4 bij brief van 24 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2005, appellant sub 5 bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, appellant sub 6 bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, appellant sub 7 bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, appellante sub 8 bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, appellant sub 9 bij brief van 30 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2005, en appellante sub 10 bij brief van 22 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2005, beroep ingesteld. Appellante sub 10 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 20 oktober 2005. Bij brief van 27 januari 2006 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld als partij deel te nemen. Van deze gelegenheid hebben het college van burgemeester en wethouders van Voorst gebruik gemaakt. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante sub 10. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2006, waar appellanten sub 1, in de persoon van [gemachtigden], appellante sub 2, vertegenwoordigd door [vice-voorzitter] van de vereniging, appellant sub 3, in persoon en bijgestaan door mr. A. Gras, advocaat te Apeldoorn, appellant sub 4, vertegenwoordigd door J.J. Spronk, ambtenaar van de gemeente, appellanten sub 5, 6 en 7 vertegenwoordigd door mr. C.M.H. Cohen, appellante sub 8, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de vereniging, appellant sub 9, vertegenwoordigd door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, en ir. H. Posthuma, ambtenaar van de gemeente, en appellante sub 10, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en H. Kwak, zijn verschenen. Verder zijn verweerders, vertegenwoordigd door ing. G.M. Kiljan en mr. J.W. van der Horst, ambtenaren van de provincie, de Minister, vertegenwoordigd door mr. C.A.H.J. Anthonissen, ambtenaar van het departement, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, ambtenaar van het departement, verschenen. Het college van burgemeester en wethouders van Voorst is, met bericht van verhindering, niet verschenen. 2.    Overwegingen Ingetrokken beroepsonderdelen 2.1.    [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] hebben ter zitting de beroepsgronden met betrekking tot de inrichting van verwevingsgebieden, het ten onrechte verlenen van staatssteun, de onvoldoende concreetheid van het reconstructieplan, het ten onrechte voorbijgaan aan de minimale waarborgen uit de WRO, de algemene bezwaren tegen de begrenzing van de zones, het ontbreken van beleid voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, de doorgesneden percelen in het algemeen, het onvoldoende rekening houden met landinrichtingsprojecten, de stank- en ammoniakzones, de omvang van bouwblokken, de Ecologische Hoofdstructuur, de onduidelijke definities, de IPPC-richtlijn en de formele bezwaren ingetrokken. Overgangsrecht 2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft. Ontvankelijkheid Toepasselijke wet- en regelgeving 2.3.    Ingevolge artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc) wordt onder reconstructie verstaan de voorbereiding, vaststelling en uitvoering van een onderling samenhangend complex van maatregelen en voorzieningen ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze wet.    Onder een landbouwontwikkelingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.    Onder een verwevingsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.    Onder een extensiveringsgebied wordt verstaan: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt. 2.3.1.    Ingevolge artikel 4 van de Rwc vindt in de concentratiegebieden ter bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur, alsmede ter verbetering van een goed woon-, werk- en leefklimaat en van de economische structuur, een reconstructie plaats. 2.3.2.    Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Rwc, voor zover van belang, geldt het reconstructieplan voor in het reconstructieplan overeenkomstig artikel 11, zesde lid, van de wet aangewezen delen van het reconstructiegebied als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het reconstructieplan geldt voor die delen van het reconstructiegebied niet meer als een voorbereidingsbesluit indien voor de desbetreffende onderdelen van het reconstructiegebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het reconstructieplan van kracht is geworden.    Ingevolge het tweede lid van dit artikel is artikel 50 van de Woningwet niet van toepassing op aanvragen om een bouwvergunning ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan.    Ingevolge artikel 27, derde lid, van de Rwc, geldt, voor zover de in het eerste lid bedoelde delen van het reconstructieplan en het bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, het reconstructieplan voor de uitvoering daarvan als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. 2.3.3.    Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Rwc kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling, wijziging of uitwerking van het reconstructieplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.    Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Rwc maakt het besluit tot goedkeuring, voor de toepassing van het eerste lid, deel uit van het daaraan ten grondslag liggende besluit tot vaststelling van het reconstructieplan.    Ingevolge artikel 29, derde lid, van de Rwc kunnen, in afwijking van de artikelen 27, eerste en tweede lid, 28, zevende lid, en 29, negende lid, van de WRO, geen bedenkingen of kan geen beroep worden ingediend tegen die onderdelen van een bestemmingsplan die voortvloeien uit een bekendgemaakt reconstructieplan. Het oordeel van de Afdeling 2.3.4.    Een reconstructieplan bevat een beleidsuitspraak over het grondgebruik binnen de reconstructiezones waaruit een onderdeel van een bestemmingsplan in de zin van artikel 29, derde lid, van de Rwc kan voortvloeien, indien deze beleidsuitspraak, blijkens de gekozen formulering, als bindend beoogd is en van de bestemmingsplanwetgever geen nadere afweging meer vereist en voor zover deze niet reeds rechtstreeks uit de Rwc volgt. Gezien de hier aan de orde zijnde beroepen, betreft het de volgende in het reconstructieplan vervatte beleidsuitspraak: In verwevingsgebieden is nieuwvestiging van intensieve veehouderijen verboden. 2.3.5.    Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de beroepen gericht tegen het onderhavige besluit tot vaststelling van een reconstructieplan, overweegt de Afdeling ambtshalve als volgt. 2.3.6.    Het reconstructieplan voorziet in een zonering intensieve veehouderij. De zonering is globaal weergegeven op de bij het plan behorende kaart A.10. De gedetailleerde begrenzing is weergegeven op de bij het plan behorende detailkaarten.    De zonering intensieve veehouderij bestaat uit extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. 2.3.7.    Het reconstructieplan bevat op de pagina's 113 en 114 onder andere de volgende definities.    Onder intensieve veehouderij wordt verstaan: "een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m2 aan bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer. Voor de definiëring van het begrip intensieve veehouderij wordt aangesloten op de milieuwetgeving. Ruwweg is intensieve veehouderij het houden van dieren in stallen (meest voorkomend: varkens, pluimvee, kalveren, stieren, nertsen). In het plangebied is de intensieve veehouderij met name gericht op varkenshouderij, pluimveehouderij en kalverhouderij."    Van nieuwvestiging van intensieve veehouderij is sprake: "als in een bestemmingsplan of door middel van een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van een nieuw op te richten intensieve veehouderij een nieuw agrarisch bouwblok met intensieve veehouderij als toegestane activiteit, wordt opgenomen op een perceel waar voorheen geen agrarische bebouwing was toegestaan." 2.3.8.    Zoals hiervoor is overwogen, kan een belanghebbende beroep instellen tegen de vaststelling, wijziging of uitwerking van een reconstructieplan. Gelet op het doel en de strekking van de Rwc betekent dit niet dat beroep openstaat tegen alle onderdelen van het plan. Voor zover het reconstructieplan indicatieve elementen bevat van het provinciale beleid voor de uitvoering van de Rwc zoals neergelegd in het reconstructieplan, zijn deze elementen niet gericht op enig rechtsgevolg. Tegen deze onderdelen van het reconstructieplan kan dan ook geen beroep worden ingesteld. De beroepen voor zover gericht tegen deze onderdelen zijn niet-ontvankelijk. 2.3.9.    Uit het voorgaande vloeit voort dat ten aanzien van dit reconstructieplan beroep openstaat tegen de onderdelen van het reconstructieplan waarvoor toepassing is gegeven aan artikel 27 van de Rwc, de in het reconstructieplan neergelegde zonering intensieve veehouderij, alsmede de, blijkens de gekozen formulering, als bindend beoogde beleidsuitspraken over het grondgebruik binnen de reconstructiezones. Voor zover het voorliggende reconstructieplan begripsomschrijvingen bevat die bepalend zijn voor de reikwijdte van de hiervoor bedoelde planonderdelen en die niet reeds in de Rwc zijn opgenomen, staat hiertegen eveneens beroep open. Beroepen tegen indicatieve, niet-bindende elementen 2.4.    [appellanten sub 1] hebben in beroep onder meer bezwaren naar voren gebracht over de zoekgebieden recreatie(clusters) en de samenhang hiervan met het krimpgebied verblijfsrecreatie. Het beroep van Bewonersvereniging "Immenberg" is gericht tegen de in het plan opgenomen zoekgebieden recreatie(clusters) en de samenhang hiervan met het krimpgebied verblijfsrecreatie. 2.4.1.    [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] stellen in beroep onder meer dat de financiering van de uitvoering van het reconstructieplan en de flankerende maatregelen bij de uitvoering onduidelijk en ontoereikend zijn. 2.4.2.    [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] hebben verder onder meer bezwaren tegen de in het plan opgenomen zoekruimte waterberging. 2.4.3.    Het college van burgemeester en wethouders van Heerde hebben in beroep onder meer bezwaren naar voren gebracht tegen het krimpgebied verblijfsrecreatie en de zoekgebieden recreatieclusters. 2.4.4.    Het college van burgemeester en wethouders van Epe stellen in beroep onder meer dat wat betreft de verwevingsgebieden met sterlocatie ten onrechte geen afweging op bouwkavelniveau heeft plaatsgevonden. 2.4.5.    Het beroep van de belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" is onder meer gericht tegen het in het plan opgenomen krimpgebied verblijfsrecreatie. Het oordeel van de Afdeling 2.4.6.     De beroepsonderdelen van appellanten genoemd onder 2.4.1. zijn gericht tegen indicatieve, niet bindende elementen van het reconstructieplan. 2.4.7.    De Afdeling stelt vast dat artikel 27 van de Rwc in dit plan alleen van toepassing is verklaard op de zonering intensieve veehouderij. Weliswaar is op pagina 142 van het reconstructieplan vermeld dat doorwerking naar het gemeentelijk planologisch beleid is beoogd voor de zonering intensieve veehouderij en het beleid inzake het krimpgebied verblijfsrecreatie, doch vastgesteld moet worden dat op pagina 23 van het plan het krimpgebied verblijfsrecreatie niet is vermeld in de opsomming van onderdelen die doorwerken in bestemmingsplannen. Ter zitting hebben verweerders bevestigd dat het beleid inzake het krimpgebied verblijfsrecreatie niet bindend is beoogd, en dat evenmin is beoogd dit te laten doorwerken als bedoeld in artikel 27 van de Rwc. Gelet hierop alsmede op het gegeven dat geen sprake is van een situatie waarin van de bestemmingsplanwetgever geen nadere afweging wordt vereist, moet worden geconcludeerd dat tegen dit in het Reconstructieplan opgenomen beleid geen beroep open staat. Vanwege de samenhang tussen genoemd beleid en de begrenzing van het gebied waarop dit beleid betrekking heeft, valt de begrenzing van het krimpgebied verblijfsrecreatie, zoals weergegeven op de bij het plan behorende kaart A.11, evenmin onder de reikwijdte van artikel 29, derde lid, van de Rwc. In dat kader wordt er nog op gewezen dat de Rwc niet de verplichting kent om in een reconstructieplan krimp- of zoekgebieden op te nemen, en deze te begrenzen, terwijl die verplichting in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Rwc wel is opgenomen voor de begrenzing van het reconstructiegebied en de zonering intensieve veehouderij.    Uit het vorenstaande volgt dat de bezwaren tegen het beleid inzake (de begrenzing van) het krimpgebied verblijfsrecreatie eerst aan de orde kunnen worden gesteld in een bestemmingsplanprocedure. 2.4.8.    De zoekgebieden recreatieclusters, de zoekgebieden dagrecreatie, de zoekgebieden verblijfsrecreatie en de zoekruimte waterberging betreffen indicatieve, niet bindende elementen van het reconstructieplan. 2.4.9.    Op pagina 125 van het reconstructieplan is vermeld dat gemeentebesturen (in bestemmingsplannen) bepalen of bouwblokken in verwevingsgebied de aanduiding sterlocatie krijgen. 2.4.10.    Gelet op het voorgaande en gezien overweging 2.3.8. en 2.3.9., zijn de beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] met betrekking tot de financiering van de uitvoering van het reconstructieplan, de flankerende maatregelen bij de uitvoering van het plan en de zoekruimte waterberging, het beroep van [appellanten sub 1] met betrekking tot de zoekgebieden recreatie(clusters) en het krimpgebied verblijfsrecreatie, het beroep van Bewonersvereniging "Immenberg", geheel, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerde met betrekking tot het krimpgebied verblijfsrecreatie en de zoekgebieden recreatieclusters, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe met betrekking tot verwevingsgebieden met sterlocatie en het beroep van belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" met betrekking tot het krimpgebied verblijfsrecreatie niet-ontvankelijk. 2.4.11.    Wel ziet de Afdeling, gezien hetgeen onder 2.4.7. is overwogen met betrekking tot het krimpgebied verblijfsrecreatie, aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in de artikelen 8:74, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat op na te melden wijze het door [appellanten sub 1], Bewonersvereniging "Immenberg", het college van burgemeester en wethouders van Heerde en belangenvereniging "Eigenaren Oude Land"  betaalde griffierecht aan hen dient te worden vergoed. En dat op na te melden wijze de door belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" voor de behandeling van haar beroep gemaakte proceskosten dienen te worden vergoed. Ten aanzien van [appellanten sub 1], Bewonersvereniging "Immenberg" en het college van burgemeester en wethouders van Heerde is echter niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Overige beroepen/beroepsonderdelen Het beroep van [appellanten sub 1] voor het overige Kennisgeving Het standpunt van appellanten 2.5.    Appellanten stellen in beroep onder meer dat de kennisgeving van het vastgestelde en goedgekeurde reconstructieplan in het huis-aan-huisblad "Weekend Totaal" pas heeft plaatsgevonden op het moment dat de in de kennisgeving genoemde beroepstermijn al liep. Zij vrezen dat hierdoor niet gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken beroep kon worden ingesteld. Het standpunt van verweerders 2.5.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de publicatie in de Staatscourant en in dagbladen tijdig heeft plaatsgevonden. De publicatie in het huis-aan-huisblad "Weekend Totaal" betreft volgens verweerders een extra service. Toepasselijke wet- en regelgeving 2.5.2.    Ingevolge artikel 28 van de Rwc, voor zover hier van belang,  wordt het reconstructieplan onverwijld na de goedkeuring bekendgemaakt. 2.5.3.    Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. 2.5.4.    Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Vaststelling van de feiten 2.5.5.    De vaststelling en de goedkeuring van het reconstructieplan is bekend gemaakt door de kennisgeving hiervan in de dagbladen "De Stentor" en "De Gelderlander" en in de Staatscourant van 19 juli 2005. Hierin is vermeld dat het reconstructieplan op 20 juli 2005 in werking zal treden.    De kennisgeving in het huis-aan-huisblad Weekend Totaal is gedateerd 29 juli 2005.    In de kennisgevingen staat dat van 20 juli tot en met 31 augustus 2005 beroep kan worden ingediend. Het oordeel van de Afdeling 2.5.6.    Door de bekendmaking in de Staatscourant en in genoemde dagbladen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb, is het reconstructieplan op 20 juli 2005 in werking getreden. De kennisgeving in het huis-aan-huis-blad van 29 juli 2005 maakt dit niet anders. Deze laatste kennisgeving kan wel aanleiding zijn een overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar te achten. Deze situatie heeft zich in dit geval echter niet voorgedaan. Veelvoud ruimtelijke plannen Het standpunt van appellanten 2.5.7.    Verder stellen appellanten dat zij met een veelvoud aan ruimtelijke plannen worden geconfronteerd hetgeen leidt tot onduidelijkheid over wat in welke plannen nu precies is geregeld en wat de onderlinge verhouding is tussen de verschillende plannen. Het standpunt van verweerders 2.5.8.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat recente ruimtelijke plannen niet tot zodanige onduidelijkheden hebben geleid, dat hiermee bij dit reconstructieplan rekening had moeten worden gehouden. Toepasselijke wet- en regelgeving 2.5.9.    Ingevolge artikel 1 van de Rwc wordt onder een reconstructieplan een plan als bedoeld in artikel 11 verstaan.    Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rwc worden voor elk concentratiegebied een of meer reconstructieplannen vastgesteld.    Ingevolge artikel 1, onder m, van de Wet herstructurering varkenshouderij wordt onder concentratiegebied een concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als aangegeven in bijlage B bij deze wet verstaan.    Ingevolge bijlage B van de Wet herstructurering varkenshouderij omvat het concentratiegebied Oost onder meer de gemeente Apeldoorn. Vaststelling van de feiten 2.5.10.    Op 31 augustus 2005 hebben verweerders het streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. 2.5.11.    Op pagina 142 van het reconstructieplan is vermeld dat het reconstructieplan voor een aantal onderwerpen geldt als een herziening van het beleid van het geldende streekplan Gelderland 1996. Het oordeel van de Afdeling 2.5.12.    De Afdeling kan gelet op overweging 2.5.11. appellanten niet volgen in hun standpunt dat onduidelijk is welk streekplan gedeeltelijk met de vaststelling van het reconstructieplan is herzien.    Het standpunt van appellanten dat ten gevolge van de vaststelling van zowel het Streekplan Gelderland 2005 als verschillende bestemmingsplannen in een kort tijdsbestek niet zonder meer meteen duidelijk is wat waar wordt geregeld, is niet onbegrijpelijk. De Afdeling is echter niet van oordeel dat verweerders in verband hiermee van de vaststelling van het reconstructieplan hadden moeten afzien. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat gezien overweging 2.5.9. verweerders een wettelijke verplichting hebben voor het concentratiegebied Oost, waaronder de gronden van appellanten vallen, een reconstructieplan vast te stellen. Daarnaast is in het reconstructieplan de relatie van reconstructieplannen met streekplannen en bestemmingsplannen voldoende duidelijk beschreven. Onduidelijke kaart Het standpunt van appellanten 2.5.13.    Appellanten zijn tot slot van mening dat kaart A.11. onduidelijk is. Het standpunt van verweerders 2.5.14.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat kaart A.11. voldoende duidelijk is. Toepasselijke wet- en regelgeving 2.5.15.    Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder j, van de Rwc, bevat een reconstructieplan een of meer kaarten die met inachtneming van het vierde lid zijn vervaardigd.    Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, worden op de kaarten, bedoeld in het tweede lid, onder j, zo nauwkeurig mogelijk aangegeven: (…) c. de bestaande en in voorkomend geval de te ontwikkelen natuur- en bosgebieden, landschappelijke elementen, waaronder cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke elementen, en recreatieve voorzieningen. Vaststelling van de feiten 2.5.16.    Kaart A.11. van het reconstructieplan is een ontwikkelingskaart voor intensieve dag- en verblijfsrecreatie. Op deze kaart is het zoekgebied intensieve dagrecreatie inclusief IJssel en Apeldoorns kanaal, het zoekgebied voor intensieve dag- en verblijfsrecreatie buiten het Centraal Veluws Natuurgebied (hierna: CVN), het zoekgebied recreatieclusters, het krimpgebied verblijfsrecreatie, de groene wiggen, het stedelijk gebied inclusief geplande uitbreiding en de grens CVN aangegeven. Het oordeel van de Afdeling 2.5.17.    Gelet op de stukken en gezien overweging 2.5.16. is de Afdeling niet gebleken dat kaart A.11. van het reconstructieplan in strijd is met artikel 11, vierde lid, van de Rwc of anderszins tot onduidelijkheden kan leiden. Het eindoordeel van de Afdeling over het beroep van [appellanten sub 1] 2.5.18.    Gelet op al het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.5.19.    Het beroep van [appellanten sub 1] is voor het overige ongegrond. Het beroep van [appellant sub 3] Het standpunt van appellant 2.6.    Appellant stelt in beroep dat de gronden waarop hij zijn intensieve veehouderij uitoefent ten onrechte als extensiveringsgebied zijn aangemerkt. Hij betoogt dat in de omgeving van zijn gronden slechts beperkte natuurwaarden aanwezig zijn. Verder stelt hij dat hij zijn bedrijf nu de gronden in extensiveringsgebied liggen, niet meer kan uitbreiden. Dit brengt de continuïteit van zijn bedrijf in gevaar. Verplaatsing van het bedrijf is volgens appellant geen oplossing onder andere omdat de huidige locatie veel voordelen voor de bedrijfsvoering biedt. Hij vreest verder schade te lijden ten gevolge van het plan. Voorts betwist appellant de noodzaak van de reconstructie omdat de Wet ammoniak en veehouderij de ammoniakemissie regelt en hij op grond van deze wet zijn veestapel mag uitbreiden. Het standpunt van verweerders 2.6.1.    Verweerders hebben zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de gronden van appellant niet langer als extensiveringsgebied zijn aangewezen. Ten gevolge van de herbegrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) in maart 2005 zijn de gronden volgens verweerders als verwevingsgebied aangemerkt. Vaststelling van de feiten 2.6.2.    De gronden van appellant liggen aan de [locatie 1] te [plaats]. Appellant houdt ter plaatse met name varkens. De gronden zijn op reconstructieplankaart 33E als extensiveringsgebied aangewezen. Het oordeel van de Afdeling 2.6.3.    Ter zitting hebben verweerders erkend bij de inventarisatie van de gronden waarop het bedrijf van appellant staat van onjuiste gegevens te zijn uitgegaan. Dit betekent dat het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. 2.6.4.    Het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan is op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van [appellant sub 3] is gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij de gronden aan de [locatie 1] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangemerkt. Tevens dient, gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerde voor het overige Het standpunt van appellant 2.7.    Appellant stelt in beroep onder meer dat in het verwevingsgebied ten onrechte kleine groenelementen als extensiveringsgebied "Bos en Natuur" zijn aangewezen. Aanwijzing als verwevingsgebied biedt gemeentebesturen een betere mogelijkheid deze kleine gebieden passend te bestemmen, aldus appellant. Het standpunt van verweerders 2.7.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan als extensiveringsgebied zijn aangemerkt. Vaststelling van de feiten 2.7.2.    Op pagina 142 van het reconstructieplan is vermeld:    "Het is niet nodig dat gemeenten een bestaande bestemming wijzigen in de bestemming 'landbouwontwikkelingsgebied', 'verwevingsgebied' of 'extensiveringsgebied'. Zij moeten er alleen voor zorgen dat in deze zones geen bestemmingen of bestemmingsplanvoorschriften blijven gelden die in strijd zijn met de onderdelen van het reconstructieplan waarvoor doorwerking in gemeentelijke bestemmingsplannen is beoogd." 2.7.3.    Wat betreft extensiveringsgebieden is op pagina 147 onder het kopje 'aandachtspunten aanpassing bestemmingsplannen' voorts vermeld:    "In de bestemmingsplannen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen intensieve veehouderij en overige agrarische bedrijvigheid. Voor wat betreft de intensieve veehouderij dient binnen de extensiveringsgebieden nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding te worden uitgesloten, alsmede omschakeling naar intensieve veehouderij." Het oordeel van de Afdeling 2.7.4.    Aanwijzing van gronden in het reconstructieplan als extensiveringsgebied brengt bij de vaststelling door de gemeenteraad van een bestemmingsplan voor deze gronden de onder overwegingen 2.7.2. en 2.7.3. genoemde aandachtspunten met zich. De aandachtspunten bij extensiveringsgebieden zullen, nu deze met name betrekking hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderijen, een bestemmingsplanregeling voor kleine groenelementen niet zodanig bemoeilijken of beperken dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering en deze gronden niet als extensiveringsgebied "Bos en Natuur" hebben kunnen aanwijzen. 2.7.5.    Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.7.6.    Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerde is voor het overige ongegrond. De beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] (hierna: appellanten) voor het overige Het standpunt van appellanten 2.8.    [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen in beroep onder meer dat hun gronden ten onrechte als verwevingsgebied zijn aangemerkt. Zij zijn van mening dat zij in hun bedrijfsvoering en in de uitbreidingsmogelijkheden van hun bedrijven worden beperkt. Ter zitting hebben appellanten betoogd dat de beroepen met name zien op hun vrees dat de waarde van de aan hen toebehorende gronden en opstallen door het reconstructieplan zal dalen. Ook de bezwaren met betrekking tot de inbreuk op het eigendomsrecht moeten op deze wijze worden geïnterpreteerd, aldus appellanten. Het standpunt van verweerders 2.8.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat de gronden van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan als verwevingsgebied zijn aangemekrt. Zij hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de ligging in een verwevingsgebied niet zonder meer beperkingen met zich brengt voor de bedrijfsvoering en dat de Rwc voorziet in een schadevergoedingsregeling. Toepasselijke wet- en regelgeving 2.8.2.    Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Rwc kent het college van gedeputeerde staten, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de vaststelling van een reconstructieplan schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. Vaststelling van de feiten 2.8.3.    [appellant sub 5] houdt kalveren aan de [locatie 2] te [plaats]. De gronden met een oppervlak van ongeveer 0,3 hectare liggen in een verwevingsgebied.    [appellant sub 6] heeft een melkrundveehouderij aan de [locatie 3] te [plaats]. De gronden liggen in een verwevingsgebied. 2.8.4.    Op pagina 123 onder het kopje 'beleid' is vermeld:    "Het beleid voor het verwevingsgebied is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten.    In verwevingsgebieden is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten. De hervestiging van een bedrijf met intensieve veehouderij op een bestaand bouwblok waar op het tijdstip van in werkingtreding van dit plan geen intensieve veehouderij vergund is, is mogelijk. Dit geldt ook voor het omschakelen van een niet-intensieve veehouderij naar een intensieve veehouderij bedrijf. Voor alle duidelijkheid: bestaande bedrijven met intensieve veehouderij behouden hun bestaande bouwblok en mogen dat deel van het bouwblok dat wordt gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderijtak in beginsel uitbreiden tot 1 ha. Overname van een bestaand bouwblok met intensieve veehouderij is mogelijk.    Bouwblokken voor bedrijven met Intensieve Veehouderij mogen voor het deel dat gebruikt wordt ten behoeve van de intensieve veehouderij maximaal 1 ha groot worden, met uitzondering van zogenaamde "sterlocaties". Bestaande bouwblokken die groter zijn dan 1 hectare worden gerespecteerd. Hetzelfde geldt voor vrijstellingsbevoegdheden (ex artikel 11 en 15 van de WRO) op basis waarvan bestaande bouwblokken van intensieve veehouderij kunnen worden vergroot, voor zover de maximale maten genoemd in dit reconstructieplan nog niet zijn bereikt. Uitbreiding van het bouwblok groter dan 1 ha is alleen aanvaardbaar als de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid, dus om de dieren meer ruimte te geven zonder dat er sprake is van toename van het aantal dierplaatsen. In het algemeen zal een uitbreiding van het staloppervlak die niet tot doel heeft het aantal dierplaatsen te vergroten, beperkt kunnen blijven tot ca. 10%, tenzij op basis van dierenwelzijn een grotere oppervlakte nodig is." Het oordeel van de Afdeling 2.8.5.    Het reconstructieplan staat, zoals uit overweging 2.8.4. volgt, in het algemeen aan uitbreiding van intensieve veehouderij in verwevingsgebieden niet in de weg. Eventuele beperkingen van het aantal te houden dieren vloeien niet voort uit het plan maar uit toepasselijke milieuwetgeving, die in deze procedure niet aan de orde is.    De ligging in een verwevingsgebied brengt voor een melkrundveehouderij geen beperkingen in de bedrijfsvoering met zich. Het reconstructieplan bevat, gelet op wat ingevolge artikel 1 van de Rwc onder verwevingsgebied wordt verstaan en op de in overweging 2.3.7. opgenomen omschrijving van intensieve veehouderij, geen beperkende maatregelen voor een melkrundveehouderij.    [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zullen, indien hun bedrijven desondanks ten gevolge van de vaststelling van het reconstructieplan schade lijden, een beroep kunnen doen op de schadevergoedingsregeling van artikel 30, eerste lid, van de Rwc. Het voorgaande geldt ook voor [appellant sub 7]. 2.8.6.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.8.7.    Gelet hierop zijn de beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] voor het overige ongegrond. Het beroep van de vereniging voor platteland "Veluwe IJsselzoom" Het standpunt van appellante 2.9.    Appellante heeft in beroep bezwaar tegen de aanwijzing van het zogeheten "Wei(ij)dse Landschap" als landbouwontwikkelingsgebied. Appellante betwist de noodzaak van aanwijzing van landbouwontwikkelingsgebieden gezien een aantal recente ontwikkelingen.  De bezwaren hebben verder betrekking op de uitgangspunten om gebieden als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen en op de toepassing van deze uitgangspunten. Zij is verder van mening dat het reconstructieplan over de inrichting van landbouwontwikkelingsgebieden onvoldoende duidelijkheid verschaft. Het standpunt van verweerders 2.9.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat het "Wei(ij)dse landschap" in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan als landbouwontwikkelingsgebied is aangemerkt. Deze uitgangspunten achten verweerders niet onredelijk. Verweerders hebben zich verder op het standpunt gesteld dat het plan duidelijk is wat betreft de voorgestane inrichting van het landbouwontwikkelingsgebied en dat dit nader moet worden ingevuld op bestemmingsplanniveau. Overige toepasselijke wet- en regelgeving 2.9.2.    Ingevolge artikel 5 van de Rwc, voor zover hier van belang, omvat de reconstructie de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen, waaronder in ieder geval maatregelen en voorzieningen ter verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, mede teneinde de veterinaire risico's voortvloeiend uit een hoge veedichtheid te verminderen.    Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder d, van de Rwc, bevat een reconstructieplan een beschrijving van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in landbouwontwikkelingsgebieden, verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Vaststelling van de feiten 2.9.3.    Op pagina 127 van het reconstructieplan onder het kopje 'begrenzing' is vermeld:    "Het landbouwontwikkelingsgebied is te vinden in het Wei(ij)dse landschap, langs de oostkant van de A50 tussen Apeldoorn en Vaassen. Het landbouwontwikkelingsgebied is zo aangewezen dat ze in principe voldoet aan de criteria ‘zoekgebied inplaatsing intensieve veehouderij’ (zie bijlage 7). Dat betekent onder meer dat landbouwontwikkelingsgebieden minimaal 1.000 meter van de kernrandzones liggen, en 2.000 meter van de Habitatrichtlijn- of Natuurbeschermingswetgebieden. Bij het aanwijzen van de landbouwontwikkelingsgebieden is gekeken of er al bestaande concentraties van intensieve veehouderijbedrijven aanwezig zijn, of een gebied goed bereikbaar is en of er voldoende milieuruimte aanwezig is (veelal uit het oogpunt van stank). Daarnaast is gekeken of de gebieden voldoende omvang hebben en is naar een logische (topografische) begrenzing gezocht."    In bijlage 7 van het plan zijn de criteria begrenzing zonering en inplaatsing intensieve veehouderij weergegeven. 2.9.4.    Op pagina 127 van het reconstructieplan onder het kopje 'beleid' is verder vermeld:    "Het beleid voor de landbouwontwikkelingsgebieden bestaat in hoofdzaak uit twee componenten, namelijk het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden om de geformuleerde doelstelling voor de intensieve veehouderij te kunnen realiseren (I) en daarnaast het tegengaan van ontwikkelingen, die de doelstelling juist kunnen belemmeren (II)."    De ontwikkelingsmogelijkheden landbouw en de ongewenste ontwikkelingen zijn vervolgens in het plan weergegeven. Het oordeel van de Afdeling 2.9.5.    De Afdeling stelt voorop dat gezien overweging 2.5.9. verweerders op grond van artikel 11, eerste lid, van de Rwc een wettelijke verplichting hebben voor het concentratiegebied Oost, waaronder het gebied valt waarop het beroep van appellante ziet, een reconstructieplan vast te stellen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben verweerders, gezien het bepaalde in artikel 5 en 11, tweede lid, onder d, van de Rwc, zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat intensieve veehouderijen in het reconstructiegebied Veluwe ruimte moeten krijgen voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding. Gelet hierop en nu slechts in landbouwontwikkelingsgebieden nieuwvestiging van intensieve veehouderij tot de mogelijkheden behoort, hebben zij een landbouwontwikkelingsgebied in het plan kunnen opnemen. De door appellante genoemde omstandigheid dat in sterlocaties in het verwevingsgebied ook ruimte is voor hervestiging van intensieve veehouderij doet hieraan niet af. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het "Wei(ij)dse landschap" het enige landbouwontwikkelingsgebied in de Veluwe is, een beperkte omvang heeft en dat het landbouwontwikkelingsgebied, gezien het primaat landbouw, het eerst aangewezen gebied is voor her- en nieuwvestiging van intensieve veehouderij. In verwevingsgebied met sterlocatie is weliswaar ruimte voor schaalvergroting en hervestiging van te verplaatsen intensieve veehouderijen, maar niet is aannemelijk geworden dat hierdoor, mede gezien het ontbreken van de mogelijkheid van nieuwvestiging in verwevingsgebied met sterlocatie, de noodzaak van aanwijzing van een landbouwontwikkelingsgebied zou zijn vervallen. Ook de overige door appellante genoemde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. 2.9.6.    De uitgangspunten van het reconstructieplan om een gebied als landbouwontwikkelingsgebied aan te wijzen, zoals geformuleerd in overweging 2.9.3., zijn voldoende gemotiveerd en als zodanig niet onredelijk. Gezien het verhandelde ter zitting is de aanwijzing van het "Wei(ij)dse Landschap" als landbouwontwikkelingsgebied door verweerders in overeenstemming met deze uitgangspunten. Anders dan appellante in haar beroepschrift heeft betoogd, is ter zitting gebleken dat verweerders bij de aanwijzing van dit gebied als landbouwontwikkelingsgebied ook de aanwezigheid van natte natuur hebben betrokken. In hetgeen appellante verder heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. 2.9.7.    Het standpunt van appellante dat het reconstructieplan over de nadere inrichting van landbouwontwikkelingsgebieden onvoldoende duidelijkheid verschaft, is onjuist. Zoals uit overweging 2.9.4. blijkt, is in het reconstructieplan aangegeven wat de voorgestane  ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en de ongewenste ontwikkelingen in het landbouwontwikkelingsgebied zijn. In bestemmingsplannen zal dit nader worden gedetailleerd. Niet is gebleken dat het reconstructieplan in zoverre uit een oogpunt van rechtszekerheid tekortschiet. 2.9.8.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.9.9.    Gelet hierop is het beroep van de vereniging voor platteland "Veluwe IJsselzoom" ongegrond. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe voor het overige Het standpunt van appellant 2.10.    Appellant stelt in beroep onder meer dat het "Wei(ij)dse Landschap", voor zover dit ligt in de gemeente Epe, ten onrechte als landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen. Hij betoogt dat dit gebied als verwevingsgebied met sterlocatie moet worden aangewezen. Appellant vindt het verder onredelijk dat alleen dit gebied, dat voor het grootste deel in de gemeente Epe ligt, als landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen. Voorts betoogt appellant dat in het reconstructieplan de doorwerking als bedoeld in artikel 27 van de Rwc onjuist is toegepast wat betreft het landbouwontwikkelingsgebied in de gemeente Epe. Hij is van mening dat de doorwerking als bedoeld in artikel 27 van de Rwc uit de wet voortvloeit. Verweerders hebben dit miskend nu zij artikel 27 gedeeltelijk hebben willen laten doorwerken. Appellant vreest dat nu het reconstructieplan gelet op het wettelijke systeem als een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening geldt, indien het reconstructieplan en het geldende bestemmingsplan niet met elkaar in overeenstemming zijn, ongeclausuleerde vestiging van intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebied mogelijk is, terwijl het volgens verweerders de bedoeling is dit op bestemmingsplanniveau nader te regelen. Volgens appellant heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de lacune die het reconstructieplan met zich brengt doordat het reconstructieplan als een vrijstelling geldt zolang geen nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. Het standpunt van verweerders 2.10.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat het "Wei(ij)dse landschap" in overeenstemming met de uitgangspunten van het plan als landbouwontwikkelingsgebied is aangemerkt. Overige toepasselijke wet- en regelgeving 2.10.2.    Ingevolge artikel 11, zesde lid, van de Rwc wordt in het reconstructieplan aangegeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de Rwc van toepassing is. Vaststelling van de feiten 2.10.3.    In het reconstructieplan is op pagina 23 en pagina 142 vermeld dat de zonering intensieve veehouderij doorwerkt naar het gemeentelijke planologische beleid. In het reconstructieplan staat verder op pagina 153 dat op de op kaart A10 aangegeven landbouwontwikkelingsgebieden artikel 27, eerste lid, van de Rwc van toepassing is. Het reconstructieplan geldt hiermee voor deze gebieden als voorbereidingsbesluit in de zin van artikel 21 van de WRO. Voorts is vermeld (pagina 154) dat gezien de noodzakelijke nadere detaillering, die op gemeentelijk niveau nog moet plaatsvinden, het reconstructieplan in de landbouwontwikkelingsgebieden niet een reeds bestaande aanhoudingsplicht in de zin van artikel 50 van de Woningwet doorbreekt (artikel 27, tweede lid, van de Rwc) en dat het evenmin voorziet in projecten, waarvoor het plan overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Rwc als vrijstelling in de zin van artikel 19 van de WRO kan gelden. Het oordeel van de Afdeling 2.10.4.    Wat betreft het bezwaar van appellant dat het "Wei(ij)dse Landschap", voor zover dit ligt in de gemeente Epe, ten onrechte als landbouwontwikkelingsgebied is aangewezen, verwijst de Afdeling naar de overwegingen 2.9.5. en 2.9.6. Dat dit gebied voor het grootste deel in de gemeente Epe ligt, is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid hebben kunnen vasthouden aan de uitgangspunten van de zonering. 2.10.5.    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders respectievelijk de Minister en de Staatssecretaris in zoverre niet in redelijkheid het reconstructieplan hebben kunnen vaststellen en het goedkeuringsbesluit hebben kunnen nemen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan en het goedkeuringsbesluit op dit punt anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.10.6.    Gelet hierop is het beroep van het college van burgemeester en wethouders in zoverre ongegrond. 2.10.7.    Gezien artikel 11, zesde lid, en artikel 27 van de Rwc is de Afdeling van oordeel dat verweerders weliswaar in een reconstructieplan kunnen aangeven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van de Rwc van toepassing is, maar dat de gevolgen van deze aanwijzing uit de wet voortvloeien. Verweerders zijn derhalve bevoegd aan te geven voor welke delen van het plangebied artikel 27 van toepassing is, maar zij kunnen dit artikel niet slechts gedeeltelijk van toepassing verklaren.    Op grond hiervan stelt de Afdeling vast dat verweerders wat betreft dit onderdeel van het reconstructieplan ten onrechte artikel 27 van de Rwc gedeeltelijk van toepassing hebben willen verklaren. Verweerders hebben bij de vaststelling van het reconstructieplan dan ook een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 11, zesde lid, in samenhang met artikel 27 van de Rwc. 2.10.8.    Gelet op het voorgaande is het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan, voor zover daarbij artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de gronden die in de gemeente Epe als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid, in strijd met artikel 11, zesde lid, in samenhang met artikel 27 van de Rwc. Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe is in zoverre gegrond en het besluit tot vaststelling van het reconstructieplan dient te worden vernietigd voor zover daarbij artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de gronden die in de gemeente Epe als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid. Tevens dient gelet op artikel 29, tweede lid, van de Rwc het goedkeuringsbesluit te worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op het hiervoor genoemde onderdeel van het reconstructieplan.    Het antwoord op de door appellant opgeworpen vraag in hoeverre in het nieuw vast te stellen reconstructieplan, indien daarbij artikel 27 van de Rwc integraal van toepassing zou worden verklaard, een nadere detaillering van de in dit verband aangewezen delen van het reconstructiegebied dient te worden opgenomen, is in eerste instantie een bestuurlijke overweging, waarop de Afdeling thans niet vooruit wil lopen. Het beroep van belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" voor het overige Het standpunt van appellante 2.11.     Appellante betoogt voorts dat zij ten onrechte niet bij de totstandkoming van het plan is betrokken. Het standpunt van verweerders 2.11.1.    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat het plan overeenkomstig de Rwc en zorgvuldig tot stand is gekomen. Toepasselijke wet- en regelgeving 2.11.2.    Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Rwc, voor zover hier van belang, kan een ieder gedurende vier weken schriftelijk bedenkingen indienen tegen het ontwerp-reconstructieplan. Vaststelling van de feiten 2.11.3.    Verschillende belangenorganisaties zijn bij de totstandkoming van het reconstructieplan betrokken. Ook de belangen van appellante zijn in dit verband naar voren gebracht. 2.11.4.    Onder meer door kennisgeving in de Staatscourant van 7 april 2004 is het ontwerp-reconstructieplan bekendgemaakt. In deze kennisgeving is gewezen op de mogelijkheid schriftelijk bedenkingen in te brengen tegen het ontwerp-reconstructieplan.    Appellante heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het oordeel van de Afdeling 2.11.5.    De Afdeling kan appellante niet volgen in haar betoog dat zij niet bij de totstandkoming van het plan is betrokken. Hierbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen het gestelde in overweging 2.11.3. en 2.11.4. Voorts is niet gebleken dat het plan op dit punt niet overeenkomstig de Rwc tot stand is gekomen of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. 2.11.6.    Gelet hierop is het beroep van de belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" in zoverre ongegrond. III. Proceskosten 2.12.    Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3], het college van burgemeester en wethouders van Epe en belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" te worden veroordeeld.    Ten aanzien van [appellanten sub 1], Bewonersvereniging "Immenberg" en het college van burgemeester en wethouders van Heerde is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.    Ten aanzien van de overige appellanten bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. 2.12.1.    Nu zowel onderdelen van de vaststelling van het reconstructieplan door provinciale staten van Gelderland als de goedkeuring hiervan door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden vernietigd en gelet op overweging 2.4.11., acht de Afdeling het redelijk provinciale staten, voor de helft, en de Minister en de Staatssecretaris, gezamenlijk voor de helft, te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en griffierechten die zijn opgekomen in verband met de behandeling van de hierna in de beslissing genoemde beroepen. De betaling van de bedragen aan appellanten dient door de provincie Gelderland te geschieden. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    a. verklaart het beroep van Bewonersvereniging "Immenberg" niet-ontvankelijk; b. verklaart de beroepen van [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] met betrekking tot de financiering van de uitvoering van het reconstructieplan, de flankerende maatregelen bij de uitvoering van het plan en de zoekruimte waterberging, het beroep van [appellanten sub 1] met betrekking tot de zoekgebieden recreatie(clusters) en het krimpgebied verblijfsrecreatie, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerde met betrekking tot het krimpgebied verblijfsrecreatie en de zoekgebieden recreatieclusters, het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe met betrekking tot verwevingsgebieden met sterlocatie en het beroep van belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" met betrekking tot het krimpgebied verblijfsrecreatie, niet-ontvankelijk; II.    verklaart het beroep van [appellant sub 3], geheel, en het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Epe gedeeltelijk gegrond; III.    vernietigt het besluit van provinciale staten van Gelderland van 30 maart 2005, kenmerk PS2004-904/Z14734, voor zover: a. de gronden van [appellant sub 3] aan de [locatie 1] te [plaats] als extensiveringsgebied zijn aangemerkt en b. artikel 27 van de Rwc van toepassing is verklaard op de gronden die in de gemeente Epe als landbouwontwikkelingsgebied zijn aangeduid; IV.    vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 juli 2005, kenmerk DRZO2005/3909, wat betreft de goedkeuring van de onder III. genoemde planonderdelen; V.    verklaart de beroepen van [appellanten sub 1], het college van burgemeester en wethouders van Heerde, [appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], het college van burgemeester en wethouders van Epe en de belangenvereniging "Eigenaren Oude Land", voor het overige, en het beroep van de vereniging voor platteland "Veluwe IJsselzoom", geheel, ongegrond; VI.    veroordeelt provinciale staten van Gelderland, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gezamenlijk tot vergoeding van bij de hierna te noemen appellanten in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten. Deze bedragen dienen door de provincie Gelderland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald aan: 1. [appellant sub 3] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; 2. het college van burgemeester en wethouders van Epe € 677,97 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro en zevenennegentig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; 3. belangenvereniging "Eigenaren Oude Land" € 677,07 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; VII.    gelast dat de provincie Gelderland en de Staat der Nederlanden gezamenlijk aan [appellanten sub 1], en [appellant sub 3], elk afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt en aan Bewonersvereniging "Immenberg", het college van burgemeester en wethouders van Heerde, het college van burgemeester en wethouders van Epe en belangenvereniging "Eigenaren Oude Land", elk afzonderlijk, het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt. Deze bedragen dienen door de provincie Gelderland aan appellanten te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat. w.g. Van Ettekoven    w.g. Bindels Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006 85.