Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9118

Datum uitspraak2006-09-19
Datum gepubliceerd2006-09-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3999 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlijden, procespartij, erfgenaam, procesbelang, niet-ontvankelijkverklaring,


Uitspraak

04/3999 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: wijlen [appellant], in leven laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, 03/2282 van 20 juli 2004 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 19 september 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is door mr. D.A.M. Lagarrigue, werkzaam bij De Groot Heupner Advisering B.V. te Wijchen, tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 16 mei 2006. Namens appellant is verschenen mr. M.K. Janssen, kantoorgenoot van mr. Larrigue. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Nuyens. Ter zitting is medegedeeld dat appellant op 20 november 2005 is overleden. Het onderzoek is met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend. Bij brief van 17 mei 2006 heeft mr. Jansen medegedeeld niet langer als gemachtigde van appellant op te zullen treden. In de Staatscourant van 4 juli 2006 is de in artikel 8:26, tweede lid, van de Awb bedoelde aankondiging van deze zaak gedaan. Het geding is opnieuw aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 8 augustus 2006. Namens appellant is niemand verschenen. Zoals tevoren bericht heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN Naar het oordeel van de Raad is het hoger beroep, gelet op de in rubriek I beschreven feiten, niet (langer) ontvankelijk. Daartoe overweegt de Raad als volgt. De insteller van het hoger beroep, [appellant], is overleden. Niet kan worden gezegd dat de overledene enig belang heeft bij de voortzetting van het geding. De Raad is niet gebleken van erfgenamen die appellant als partij in het onderhavige geding zijn opgevolgd en die het geding zouden willen voortzetten. Na ’s Raads oproep in de Staatscourant hebben geen belanghebbenden verzocht als partij aan het geding deel te mogen nemen. Nu ook de werkgever van appellant uitdrukkelijk heeft aangegeven geen belang meer te hechten aan de voortzetting van de procedure, komt de Raad tot het oordeel dat het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep is komen te ontvallen zodat het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en H.G. Rottier en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 september 2006. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) S.Sweep.