Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9321

Datum uitspraak2006-09-21
Datum gepubliceerd2006-10-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2200512905
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft twee mannen – die hem midden in de nacht hebben wakker gemaakt door lawaai te maken – gepoogd te vermoorden. De verdachte heeft met een honkbalknuppel het ene slachtoffer meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en het andere slachtoffer met kracht naar of in de richting van zijn hoofd geslagen. Beroep op psychische overmacht verworpen: Geen sprake van een zodanige psychische drang dat van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij weerstand zou bieden aan de drang om geweld te gebruiken. Beroep op noodweer(exces) eveneens verworpen: noodweersituatie niet aannemelijk geworden.


Uitspraak

Rolnummer: 22-005129-05 Parketnummers: 09-037507-04 en 09-028150-04 Datum uitspraak: 21 september 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 31 augustus 2005 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1948, adres: [adres]. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 7 september 2006. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd. Procesgang In eerste aanleg is de verdachte terzake van het onder 1 primair (impliciet subsidiair), 2 primair (impliciet subsidiair), 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist als nader in het vonnis omschreven. De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair), 2 primair (impliciet primair), 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: (zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt) Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feiten 1 primair (impliciet primair) en 2 primair (impliciet primair): Poging tot moord, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Ten aanzien van feiten 4 en 6: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. Ten aanzien van feit 5: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II. Ten aanzien van feit 7: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd; en: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Strafbaarheid van de verdachte De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte niet strafbaar is ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, omdat hij handelde uit psychische overmacht. Ter adstructie van zijn betoog heeft de raadsman aangevoerd dat de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] midden in de nacht – toen de verdachte al sliep – lawaai hebben gemaakt in de nabijheid van verdachtes woning. De verdachte zou hierop beide aangevers meerdere malen hebben verzocht om weg te gaan, omdat zij overlast veroorzaakten. Aangevers zouden aan de oproep van de verdachte geen gehoor hebben gegeven en onverminderd zijn doorgegaan met het maken van lawaai. De verdachte zou vanwege de ontstane situatie in een ‘roes’ naar beneden zijn gegaan en de aangevers met de honkbalknuppel hebben geslagen. Om die reden dient de verdachte – volgens de raadsman – te worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de door de raadsman gestelde en aangenomen feiten en omstandigheden bij de verdachte een zodanige psychische drang – in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht - hebben doen ontstaan dat van de verdachte redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij weerstand zou bieden aan de drang om geweld te gebruiken. Het hof verwerpt het verweer. Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte jegens [aangever 2] uit noodweer dan wel noodweerexces heeft gehandeld. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat [aangever 2] in een karatehouding op de verdachte afkwam, waarna de verdachte - ter verdediging van zijn eigen lijf - [aangever 2] op zijn arm heeft geslagen met de honkbalknuppel. De raadsman is van mening dat de verdachte om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van het onder 2 tenlastegelegde feit. Het hof acht aan de hand van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat [aangever 2] in de genoemde vechthouding op de verdachte is afgekomen en daarom evenmin dat jegens de verdachte sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van diens lijf of dreiging daartoe, zoals door de raadsman bedoeld. Een beroep op een noodweersituatie mist derhalve feitelijke grondslag. Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof verwerpt voorts het beroep op noodweerexces nu dit beroep de verdachte reeds niet toekomt omdat van een noodweersituatie geen sprake is geweest. Er is overigens geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar en het bewezenverklaarde overigens ook. Strafmotivering De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 primair (impliciet primair), 2 primair (impliciet primair), 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft twee mannen – die hem midden in de nacht hebben wakker gemaakt door lawaai te maken – gepoogd te vermoorden. De verdachte is - nadat hij wakker was geworden - naar beneden gelopen, heeft een honkbalknuppel gepakt, is vervolgens op de twee mannen afgelopen en heeft het ene slachtoffer meermalen met kracht tegen zijn hoofd en lichaam geslagen en het andere slachtoffer met kracht naar of in de richting van zijn hoofd geslagen. Hierdoor heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van beide slachtoffers. Dat de gevolgen van dit handelen (relatief) beperkt zijn gebleven is geenszins aan de verdachte te danken. Bovendien heeft de verdachte een aanmerkelijke hoeveelheid amfetamine voorhanden gehad. Dit handelen van de verdachte draagt bij aan de handel in en het gebruik van harddrugs, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook onder de gebruikers hiervan het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd. Ten slotte heeft de verdachte een namaakpistool, een traangasbusje, een drietal aanstekermessen, een gasrevolver, een gaspistool, een geweer en een aantal knalpatronen voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vergroot gevoelens van onveiligheid in de samenleving en leidt niet zelden tot het gebruik daarvan. Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, d.d. 9 juni 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van delicten in het kader van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Het hof houdt in het voordeel van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de slachtoffers van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zelf hebben bijgedragen aan de escalatie van het geweldsincident. Hoewel de feiten op zichzelf als zeer ernstig aan te merken zijn, ziet het hof in deze omstandigheid alsmede in het bepaalde bij artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (in verband met een veroordeling d.d. 22 december 2005) aanleiding de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf te matigen, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 45(oud), 57, 63 en 289(oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55(oud) van de Wet wapens en munitie. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair (impliciet primair), 2 primair (impliciet primair), 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden. Bepaalt, dat een op 5 (vijf) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Dit arrest is gewezen door mr. R.J. van Boven, mr. J. Kramer en mr. S. van Dissel, in bijzijn van de griffier mr. W.S. Korteling. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2006. Mr. Van Dissel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.