Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9352

Datum uitspraak2006-10-04
Datum gepubliceerd2006-10-04
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersKG 06/937
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Kort geding over (onaangekondigde) huisbezoeken die gemeenten afleggen bij personen die een bijstandsuitkering ontvangen of aanvragen. Eisers vorderen onder meer een verbod op die huisbezoeken en een schadevergoeding van € 2.000,-- per persoon. Eisers zijn deels niet-ontvankelijk in hun vorderingen; vorderingen zijn deels niet toewijsbaar. De gevraagde voorzieningen worden daarom geweigerd. De voorzieningenrechter is in het bijzonder van oordeel dat er voor de huisbezoeken een wettelijke basis bestaat, die wordt gevormd door de artikelen 17 en 53a van de Wet werk en bijstand. Verder heeft hij onder meer overwogen dat er voldoende (bestuursrechtelijke) rechtsbescherming bestaat voor personen die nadelige gevolgen zouden hebben ondervonden van de huisbezoeken. Daarom is voor een maatregel in een civiel kort geding geen plaats


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 4 oktober 2006, gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/937 van: [eiseres], wonende te [woonplaats], en 78 andere personen, eisers, procureur (thans) mr. A.J.F. Gonesh, advocaat mr. R.P. Kuijper te Amsterdam, en: 1. [gevoegde partij 1], wonende te [woonplaats], 2. [gevoegde partij 2], wonende te [woonplaats], 3. [gevoegde partij 3], wonende te [woonplaats], 4. [gevoegde partij 4], wonende te [woonplaats], 5. [gevoegde partij 5], wonende te [woonplaats], 6. [gevoegde partij 6], wonende te [woonplaats] 7. [gevoegde partij 7], wonende te [woonplaats], 8. [gevoegde partij 8], wonende te [woonplaats], 9. [gevoegde partij 9], wonende te [woonplaats], 10. [gevoegde partij 10], wonende te Rotterdam, gevoegde partijen aan de zijde van eisers, procureur mr. A.J.F. Gonesh, advocaat mr. R.P. Kuijper te Amsterdam, tegen de navolgende gedaagden: 1. de Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), zetelende te 's-Gravenhage, 2. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Amsterdam, zetelende te Amsterdam, 3. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Capelle aan den IJssel, zetelende te Capelle aan den IJssel, 4. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Deventer, zetelende te Deventer, 5. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Dordrecht, zetelende te Dordrecht, 6. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Eindhoven, zetelende te Eindhoven, 7. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Gorinchem, zetelende te Gorinchem, 8. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente 's-Gravenhage, zetelende te 's-Gravenhage, 9. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Groningen, zetelende te Groningen, 10. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Hoorn, zetelende te Hoorn (NH), 11. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Nijmegen, zetelende te Nijmegen, 12. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Oosterhout, zetelende te Oosterhout (NB), 13. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Nederweert, zetelende te Nederweert, 14. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Purmerend, zetelende te Purmerend, 15. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Rotterdam, zetelende te Rotterdam, 16. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Uitgeest, zetelende te Uitgeest, 17. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Utrecht, zetelende te Utrecht, 18. de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Wassenaar, zetelende te Wassenaar, procureur voor gedaagde sub 1 mr. E.J. Daalder, procureur voor gedaagden sub 2, 4-7 en 9-18 mr. W. Heemskerk, advocaten voor deze gedaagden mr. E.A. Minderhoud en mr. ir. J.M. van Essen te Amsterdam, procureur voor gedaagde sub 3 mr. R. Lever, procureur voor gedaagde sub 8 mr. K.T.B. Salomons. Partijen worden hierna respectievelijk ook genoemd 'eisers', '[gevoegde partij 1]', '[gevoegde partij 1] c.s.', ' de Staat' en 'de gemeente Amsterdam c.s.' (gedaagden sub 2, 4-7 en 9-18 tezamen). De afzonderlijke gemeenten worden in voorkomend geval bij name genoemd. De gedaagden sub 2 tot en met 18 worden hierna samen ook 'de gemeenten' genoemd. 1. Het verloop van de procedure Eisers hebben de Staat, de gemeenten, de gemeente Teylingen en de gemeente Leeuwarden doen dagvaarden tegen de zitting van 15 september 2006. In (een deel van) de desbetreffende dagvaardingsexploten worden tevens genoemd de gemeente Abcoude en de 'de gemeente IJmuiden' (bedoeld is kennelijk de gemeente Velsen). De positie van deze gemeenten zal hierna onder 2.4 nader worden besproken. De gemeente Teylingen is ter zitting niet verschenen. Zoals tevoren reeds aangekondigd, hebben eisers ter zitting de vorderingen tegen deze gemeente ingetrokken. Verder hebben zij ter zitting - uiteindelijk zonder bezwaar van de Staat en de gemeenten - hun eis (iets) gewijzigd. [gevoegde partij 1] c.s. heeft ter zitting incidentele vorderingen ingesteld tot toelating als gevoegde partij aan de zijde van eisers. Nadat de Staat en de gemeenten te kennen hadden gegeven daartegen geen bezwaar te hebben, heeft de voorzieningenrechter deze incidentele vorderingen toegewezen. In een later stadium van de zitting heeft (met name) de gemeente Capelle aan den IJssel nog bezwaren aangevoerd tegen de voeging van [gevoegde partij 1]. De voorzieningenrechter heeft die bezwaren vervolgens gepasseerd omdat op de desbetreffende incidentele vordering al beslist was. Na de beslissing op de incidentele vorderingen hebben partijen hun standpunten (nader) toegelicht. In dat stadium van de zitting hebben eisers ook de vorderingen tegen de gemeente Leeuwarden ingetrokken, omdat, kort gezegd, de enige eiser die in Leeuwarden woont, de heer [naam eiser], geen bijstandsuitkering ontvangt. De gemeente Leeuwarden (die ter zitting werd vertegenwoordigd door de advocaten van de gemeente Amsterdam c.s.) heeft zich tegen die intrekking (uiteindelijk) niet verzet. Nu de vorderingen tegen de gemeenten Teylingen en Leeuwarden zijn ingetrokken, worden deze gemeenten niet vermeld in de kop van dit vonnis. Het vonnis is bepaald op heden. 2. Enkele prealabele kwesties de eisers in dit kort geding 2.1. Eisers hebben (ten minste) twintig dagvaardingsexploten doen uitbrengen. De advocaten van de gemeente Amsterdam c.s. hebben bij brief van 11 september 2006 meegedeeld dat de dagvaardingsexploten niet steeds dezelfde personen noemen als eisende partijen en dat de namen van deze personen niet steeds op dezelfde wijze worden vermeld. 2.2. Bij fax van 14 september 2006 heeft de advocaat van eisers desgevraagd een 'definitieve lijst van eisers' in het geding gebracht. Kopieën van deze fax en van deze lijst zijn aan dit vonnis gehecht. Deze lijst vermeldt de namen van 92 personen. Achter de namen die zijn genummerd als 79, 81 en 82 staat het woord 'intrekken' vermeld. Onder de nummers 84 tot en met 92 vermeldt de lijst de namen van het merendeel van de gevoegde partijen in dit kort geding. Onder nummer 70 vermeldt de lijst de hiervoor genoemde heer [naam eiser]. 2.3. Gelet op de 'definitieve lijst van eisers' en op de omstandigheid dat de Staat en de gemeenten ter zitting ook desgevraagd geen punt meer hebben gemaakt van de (gebrekkige) gelijkluidendheid van de dagvaardingsexploten, worden als eisers in dit kort geding de personen aangemerkt die op deze lijst worden genoemd onder de nummers 1 tot en met 69, 71 tot en met 78, 80 en 83. de gemeenten Abcoude en Velsen 2.4. De gemeenten Abcoude en Velsen zijn ter zitting niet verschenen. Omdat eisers geen kopieën hebben overgelegd van de (mogelijk) aan deze gemeenten betekende dagvaardingsexploten, heeft de griffier van deze rechtbank de advocaat van eisers telefonisch verzocht deze kopieën alsnog over te leggen. De advocaat van eisers heeft vervolgens meegedeeld dat aan de gemeente Abcoude geen dagvaardingsexploot is betekend. Aan de gemeente Velsen was volgens hem wel een dagvaardingsexploot betekend. Hij heeft echter nagelaten om alsnog een kopie van dat exploot over te leggen. Er wordt daarom van uitgegaan dat zowel aan de gemeente Abcoude als aan de gemeente Velsen geen dagvaardingsexploot is betekend. Deze gemeenten zijn dus geen partij in dit kort geding en ook zij worden daarom niet genoemd in de kop van dit vonnis. de rol van [gevoegde partij 1] c.s. 2.5. [gevoegde partij 1] c.s. heeft zich in dit kort geding gevoegd aan de zijde van eisers en is dus niet (met een eigen vordering) tussengekomen in dit kort geding. De vorderingen waar het in dit kort geding om gaat, zijn derhalve uitsluitend die van eisers. 3. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 15 september 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 3.1. Eisers en [gevoegde partij 1] c.s. (althans een groot deel van hen) ontvangen een bijstandsuitkering of hebben in het verleden een bijstandsuitkering ontvangen. 3.2. Vooral sinds het jaar 2004 voeren de gemeenten huisbezoeken uit om te verifiëren of een persoon die een bijstandsuitkering ontvangt of heeft aangevraagd, inderdaad recht heeft op die uitkering. Deze huisbezoeken worden voor een aanzienlijk deel niet van tevoren aangekondigd aan de te bezoeken personen. 3.3. Een interne handleiding van de Dienst Werk en Inkomen (hierna ook: 'DWI') van de gemeente Amsterdam vermeldt onder meer het volgende: 'Het (onaangekondigde) huisbezoek. Bij een aanvraag is het niet altijd mogelijk om aan de hand van de overgelegde gegevens en bewijsstukken de werkelijke woonsituatie te beoordelen. Een huisbezoek is dan ook vaak noodzakelijk. [..] Ook tijdens een lopende uitkering kan er aanleiding bestaan om een huisbezoek af te leggen. [..] Het is toegestaan om een huisbezoek af te leggen zonder aankondiging vooraf. Je moet je wel legitimeren als ambtenaar van DWI Amsterdam. De beste resultaten worden geboekt bij onaangekondigde huisbezoeken die zijn gekoppeld aan een onderhoud op kantoor. Na het onderhoud vertrek je met de klant naar zijn woonadres. Huisbezoeken die worden afgelegd bij afwezigheid van de klant zijn over het algemeen minder succesvol omdat de klant vaak niet thuis wordt aangetroffen. Als de klant niet thuis is en derden in de woning aanwezig zijn, kun je de woning alleen bekijken als de derde daarvoor toestemming geeft. [..]' 3.4. Sinds enige tijd voert onder meer de gemeente Amsterdam bij iedere aanvraag van een nieuwe bijstandsuitkering een onaangekondigd huisbezoek uit. 3.5. De gemeentelijke ombudsman van (onder meer) de gemeente Amsterdam heeft een onderzoek ingesteld naar dat soort huisbezoeken. Dit onderzoek heeft zich gericht op (1) de informatieverstrekking over het huisbezoek, (2) de werkwijze tijdens het huisbezoek en (3) de besluitvorming op basis van het huisbezoek. 3.6. Op 3 juli 2006 heeft de gemeentelijke ombudsman een rapport uitgebracht met de titel Onverwacht huisbezoek, Gemeente Amsterdam, Dienst Werk en Inkomen. In dit rapport beoordeelt hij de gedragingen van de gemeente Amsterdam op de drie hiervoor genoemde punten als 'niet behoorlijk'. 3.7. De Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam gaf in het verleden een brochure uit met de titel Huisbezoek bij aanvraag. Sinds kort geeft de dienst een nieuwe brochure uit, met de titel Het huisbezoek. Die brochure is gedateerd op juli 2006 en vermeldt onder meer het volgende: 'Doet de Dienst Werk en Inkomen altijd een huisbezoek? - Als u een bijstandsuitkering aanvraagt bij het CWI dan doen wij altijd een huisbezoek. Zo weten we zeker dat de gegevens die u aan ons doorgaf kloppen. - Heeft u al een uitkering dan doen we een huisbezoek als we daar een reden voor hebben. De redenen kunnen zijn: - Wij hebben gegevens ontvangen van een instantie (bijvoorbeeld de belastingdienst) en we zien dat die gegevens niet kloppen met onze gegevens. - Wij hebben van iemand te horen gekregen dat uw situatie niet klopt; - Wij willen uw situatie opnieuw bekijken omdat de bij ons bekende gegevens daar aanleiding voor geven. - Wij willen een goed beeld hebben van onze klanten. Maakt de Dienst Werk en Inkomen eerst een afspraak met u? Nee, wij maken geen afspraak. Als u niet thuis bent op het moment dat wij komen, dan komen we op een ander tijdstip terug. Als u er vaker niet bent dan maakt de Dienst Werk en Inkomen een afspraak met u. We vragen u dan om naar uw marktplein te komen. Mag u een huisbezoek weigeren? Uiteraard komen we alleen binnen als u ons daarvoor toestemming geeft. Als u gebruik maakt van het recht om het huisbezoek te weigeren dan heeft dit gevolgen. Wat zijn de gevolgen van het weigeren van een huisbezoek bij aanvraag van een bijstandsuitkering? Als u net een uitkering heeft aangevraagd dan wijzen wij uw aanvraag af. Wij hebben uw recht op een uitkering dan niet kunnen vaststellen. Wat zijn de gevolgen van het weigeren van een huisbezoek als u al een bijstandsuitkering heeft? Ook als u al een uitkering heeft, kunt u het huisbezoek weigeren. Hierbij kunnen zich de volgende situaties voordoen: - De Dienst Werk en Inkomen doet een huisbezoek, omdat er een duidelijke reden is om te vermoeden dat uw gegevens niet kloppen met bij de Dienst Werk en Inkomen bekende gegevens. Als u in deze situatie het huisbezoek niet toestaat, wordt uw bijstandsuitkering beëindigd. - De Dienst Werk en Inkomen doet huisbezoek, aan de hand van een steekproef om een goed beeld van het klantenbestand te krijgen. Als u in deze situatie het huisbezoek niet toestaat, maken wij een afspraak met u op uw Marktplein en vragen u dan bepaalde gegevens mee te nemen. Als uit die gegevens blijkt dat een huisbezoek toch nodig is, dan vragen wij u hieraan mee te werken. Als u dit huisbezoek weigert dan beëindigen wij uw uitkering. We hebben dan niet kunnen controleren of uw situatie klopt met onze gegevens. (...) ' 3.8. Op 7 september 2006 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke bodemprocedure tussen een van de eisers in dit kort geding, de heer [naam eiser] (hierna: '[deze eiser]'), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft, kort gezegd, geoordeeld dat het college ten onrechte de bijstandsuitkering van [deze eiser] heeft beëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank had de gemeente Amsterdam geen rekening mogen houden met de resultaten van een onaangekondigd huisbezoek, onder meer omdat dit was afgelegd zonder dat daartoe enige aanleiding bestond. 4. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer 4.1. Eisers vorderen, na wijziging van eis en zakelijk weergegeven: a. primair: de Staat te bevelen om, op grond van het bepaalde in artikel 76 lid 1 Wet werk en bijstand (WWB), de Nederlandse gemeenten te verbieden om aangekondigde of onaangekondigde huisbezoeken af te leggen, totdat een wet in formele zin een grondslag zal bieden voor die huisbezoeken; b. subsidiair: de Staat te bevelen om, in het kader van zijn aanwijzingsbevoegdheid op grond van artikel 76 lid 3 WWB, de Nederlandse gemeenten een vastomlijnde procedure op te leggen aangaande de uitvoering van aangekondigde en onaangekondigde huisbezoeken, met inachtneming van het bepaalde in: - de artikelen 6 lid 3 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM); - artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten (IVBPR); - de artikelen 10 en 12 van de Grondwet (Gw); - de Algemene wet op het binnentreden; c. de gemeenten te verbieden om jegens eisers gebruik te maken van aangekondigde of onaangekondigde huisbezoeken, zolang geen wet in formele zin een grondslag biedt voor die huisbezoeken, op straffe van een dwangsom; d. de gemeenten te bevelen om aan te vangen met de herziening van alle vanaf 1 januari 2004 gegeven beschikkingen waarbij (mede) op basis van bewijsmiddelen die zijn verkregen door middel van een onaangekondigd huisbezoek, aanvragen voor bijstandsuitkeringen zijn afgewezen, of lopende uitkeringen zijn opgeschort of beëindigd; e. de Staat en de gemeenten te veroordelen tot betaling aan eisers van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,-- per persoon. Blijkens de toelichting die eisers desgevraagd ter zitting hebben gegeven, bedoelen zij met hun vordering onder e de veroordeling van de gemeenten telkens alleen ten opzichte van de in die gemeente wonende eiser(s). 4.2. Eisers, hierin gesteund door [gevoegde partij 1] c.s., voeren hiertoe, verkort en zakelijk weergegeven, het volgende aan. a. Zowel aangekondigde als onaangekondigde huisbezoeken maken inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven, dat onder meer is neergelegd in de artikelen 8 EVRM, 17 IVBPR en 10 Gw. b. Een dergelijke inbreuk is slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Onder meer is vereist dat een inbreuk als hier bedoeld is voorzien in een wet in formele zin. Dit is hier echter niet het geval. Met name vormen de artikelen 17 en 53a lid 2 WWB geen formeel wettelijke grondslag voor de onderhavige huisbezoeken. In artikel 53a lid 2 WWB wordt immers slechts een algemene, niet nader gespecificeerde bevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders toegekend. Op die manier kan geen bevoegdheid tot het doen van huisbezoeken worden toegekend, al was het alleen maar omdat dat niet valt niet te rijmen met de uitgebreide en specifieke regelgeving op het gebied van strafrechtelijke opsporingsmethoden. c. De diverse colleges van burgemeester en wethouders zijn uiteraard niet bevoegd om zelfstandig bevoegdheden en opsporingsmethoden in het leven te roepen. Geconcludeerd moet daarom worden dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: 'de Minister') niet heeft voldaan aan zijn uit artikel 76 lid 1 WWB voortvloeiende verplichting tot het houden van toezicht op de uitvoering van de WWB. Voorts heeft de Minister nagelaten om gebruik te maken van zijn uit artikel 76 lid 3 WWB voortvloeiende bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen. d. Mede gelet op in België bestaande wetgeving, valt niet in te zien waarom de Staat er bewust voor heeft gekozen om de onderhavige huisbezoeken niet te reguleren in een wet in formele zin. Door dit na te laten pleegt de Staat een onrechtmatige daad. e. De huisbezoeken zijn in strijd met het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces en leiden tot onrechtmatig verkregen bewijs in strafrechtelijke zin. Tegen de uitkeringsgerechtigde bij wie een huisbezoek wordt afgelegd bestaat een - al dan niet gerechtvaardigde - verdenking in bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zin, mede gelet op het bepaalde in artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht. Bovendien is de intrekking of opschorting van een bijstandskering in wezen een straf. De uitkeringsgerechtigde in kwestie mag daarom niet gedwongen worden om aan een huisbezoek mee te werken en zou op zijn rechten gewezen moeten worden, waaronder het zwijgrecht. In de praktijk gebeurt dit laatste echter nooit. f. De huisbezoeken zijn in strijd met artikel 12 Gw en de Algemene wet op het binnentreden. Onder meer uit de onder 3.3 geciteerde handleiding volgt dat de toestemming voor een huisbezoek soms ook aan derden wordt gevraagd. De toestemming van een derde is echter niet voldoende. Daarnaast houden controleambtenaren van DWI zich (vaak) niet aan hun verplichtingen om (1) zich vooraf te legitimeren en het doel van het huisbezoek mee te delen, (2) bijstandsgerechtigden vooraf op hun rechten te wijzen en (3) bijstandsgerechtigden zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het huisbezoek te verstrekken. g. Tijdens de inmiddels afgelegde huisbezoeken zijn bewijsmiddelen verkregen op grond waarvan bijstandsuitkeringen zijn geweigerd, opgeschort of beëindigd. Deze bewijsmiddelen zijn echter onrechtmatig verkregen doordat aan de huisbezoeken geen wet in formele zin ten grondslag ligt. Ook zijn die bewijsmiddelen onrechtmatig verkregen doordat de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn geschonden. Niet aannemelijk is immers dat de tijdens de huisbezoeken verkregen bewijzen niet op een andere, minder ingrijpende wijze hadden kunnen worden verkregen. Hierbij is onder meer van belang dat in veel gemeenten bij elke nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering standaard een huisbezoek wordt afgelegd. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat in al die gevallen een gegrond vermoeden van fraude bestaat. Verder worden er ook zonder enige aanleiding huisbezoeken uitgevoerd bij personen met een reeds bestaande bijstandsuitkering, hetgeen onder meer is gebleken tijdens een zitting van 8 juni 2006 van de rechtbank Amsterdam in de zaak die heeft geleid tot de genoemde uitspraak van 7 september 2006. h. Doordat (bijna) alle beschikkingen waarbij bijstandsuitkeringen zijn geweigerd, opgeschort of beëindigd, (deels) zijn gebaseerd op onrechtmatig verkregen bewijs, dienen deze beschikkingen te worden herzien, in ieder geval voor zover zij zijn gegeven na 1 januari 2004. i. Door het onrechtmatig handelen van de Staat en de gemeenten hebben eisers immateriële schade geleden. Er is immers op ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op hun recht op privacy. Verder is in diverse gevallen ten onrechte een bijstandsuitkering geweigerd, opgeschort of beëindigd, hetgeen pas na langdurige bestuursrechtelijke procedures is rechtgezet. 4.3. De Staat en de gemeenten voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 5. De beoordeling van het geschil 5.1. Eisers hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat de Staat en de gemeenten onrechtmatig handelen jegens hen. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven. 5.2. Naar de letter hebben de vorderingen van eisers betrekking op alle soorten huisbezoeken die Nederlandse gemeenten plegen af te leggen of zouden kunnen afleggen. Gelet op de voor de vorderingen aangevoerde gronden, wordt er echter van uitgegaan dat zij uitsluitend betrekking hebben op aangekondigde of onaangekondigde huisbezoeken die worden afgelegd om na te gaan of een persoon al dan niet (nog steeds) recht heeft op een bijstandsuitkering. In het navolgende worden met de term 'huisbezoeken' ook uitsluitend dat soort huisbezoeken bedoeld. 5.3. De onder 4.1 sub a weergeven (primaire) vordering richt zich uitsluitend tegen de Staat. Als verweer tegen deze vordering heeft de Staat in het bijzonder aangevoerd dat er wel degelijk een wettelijke basis voor de huisbezoeken bestaat. 5.4. Dit verweer slaagt. Gelet op vaste jurisprudentie (waaronder CRvB 22 augustus 1995, AB 1996, 5) van de Centrale Raad van Beroep - die in gevallen als deze de hoogste (bestuursrechtelijke) bodemrechter is -, moet het er binnen het beperkte kader van dit kort geding voor worden gehouden dat voor de huisbezoeken wel degelijk een wettelijke basis bestaat, die thans wordt gevormd door de artikelen 17 en 53a WWB. Reeds hierom is deze (primaire) vordering niet toewijsbaar. 5.5. Ook de onder 4.1 sub b weergeven (subsidiaire) vordering richt zich uitsluitend tegen de Staat. Volgens de Staat kunnen eisers om twee redenen niet worden ontvangen in deze vordering. 5.6. Ten eerste heeft de Staat betoogd dat een aanwijzing als bedoeld in artikel 76 lid 3 WWB gekwalificeerd moet worden als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat tegen het niet geven van een dergelijke aanwijzing derhalve bestuursrechtelijke rechtsmiddelen openstaan. 5.7. Dit verweer wordt verworpen. Eisers willen immers dat (de Minister namens) de Staat zijn uit artikel 76 lid 3 WWB voortvloeiende bevoegdheid tot het geven van aanwijzingen zal gebruiken om de Nederlandse gemeenten 'een vastomlijnde procedure op te leggen' inzake de uitvoering van de huisbezoeken. Een daartoe strekkende aanwijzing zou - zoals eisers ter zitting ook hebben betoogd - neerkomen op het uitvaardigen van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van het bepaalde in artikel 8:2 in verbinding met artikel 7:1 Awb staan echter geen bezwaar en beroep open tegen besluiten die algemeen verbindende voorschriften inhouden. In zoverre kunnen eisers dus wel degelijk worden ontvangen in deze vordering. 5.8. Ten tweede heeft de Staat betoogd dat eisers niet-ontvankelijk zijn in deze vordering omdat zij daarbij geen belang hebben. Artikel 76 lid 3 WWB bepaalt dat de Minister bij het geven van een aanwijzing niet treedt in 'de besluitvorming inzake individuele gevallen'. Eisers kunnen ieder voor zich rechtsmaatregelen nemen tegen de gemeente waarin zij wonen. Zij hebben geen (individueel) belang bij een aanwijzing aan alle Nederlandse gemeenten. 5.9. De eisende partijen in dit kort geding zijn individuele personen die (voor het merendeel) een bijstandsuitkering ontvangen of hebben ontvangen. Bij hen kan in de (nabije) toekomst een huisbezoek worden afgelegd door ambtenaren van de gemeenten waarin zij wonen. Indien die huisbezoeken onrechtmatig zouden zijn, zijn de gemeenten de aangewezen partijen om in rechte te worden betrokken. In een aantal gevallen is dit ook gebeurd. In dit kort geding is onvoldoende aannemelijk geworden dat eisers daarnaast nog belang hebben, laat staan een spoedeisend belang, bij een aan alle Nederlandse gemeenten te geven aanwijzing als bedoeld in artikel 76 lid 3 WWB. Daar komt nog bij, zoals de Staat ook heeft betoogd, dat uit dit artikel en de memorie van toelichting daarbij (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 870, nr. 3, p. 84 en 85), kort gezegd, volgt dat voor de Minister slechts een beperkte taak als toezichthouder is weggelegd, waarin hij ook nog een zekere beleidsvrijheid heeft, én dat de gemeenten ook zelf een vrij ruime beleidsvrijheid hebben. Gelet op dit een en ander is op dit punt geen plaats voor een voorziening in kort geding. De onder 4.1 sub b weergegeven (subsidiaire) vordering slaagt dus niet. 5.10. Ten aanzien van de onder 4.1 sub c, d en e weergeven vorderingen heeft de gemeente Amsterdam c.s. allereerst aangevoerd dat eisers ten onrechte de gemeente Gorinchem hebben gedagvaard, omdat deze gemeente haar taken en bevoegdheden in het kader van de WWB heeft gedelegeerd aan een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. 5.11. Mede nu dit verweer slechts betrekking heeft op één gemeente, zal dit verweer (vooralsnog) buiten beschouwing worden gelaten en zullen eerst de onder 4.1 sub c, d en e weergeven vorderingen nader worden bezien. 5.12. Uit de formulering van de onder 4.1 sub c weergegeven vordering volgt dat deze is gebaseerd op de stelling dat er geen wettelijke basis voor de huisbezoeken bestaat. Zoals hiervoor reeds is overwogen, moet het er in dit kort geding echter voor worden gehouden dat die wettelijke basis wel bestaat. Reeds hierom is deze vordering niet toewijsbaar. 5.13. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt over twee aspecten die in dit verband onderwerp van het debat hebben gevormd: de mogelijk hier en daar gangbare praktijk dat woningen worden bekeken louter op basis van toestemming van derden (huisgenoten van degene die de uitkering ontvangt of aanvraagt) en de mogelijkheid dat onaangekondigde huisbezoeken plaatsvinden zonder dat daarvoor een bijzondere aanleiding of verdenking bestaat. Er is onvoldoende grond om hierover een algemene, 'preventieve' - maar naar haar aard slechts voorlopige - uitspraak in dit kort geding te doen. In de gevallen waarin zich dit heeft voorgedaan bestaat voldoende rechtsbescherming voor degenen die daarvan nadelige gevolgen ondervinden. De (bestuurs)rechter kan in zijn beslissing op dergelijke beroepen bovendien beter dan in dit civiele kort geding mogelijk is, rekening houden met alle bijzondere omstandigheden van het geval. 5.14. De onder 4.1 sub d weergeven vordering strekt tot herzieningen van een zeer groot aantal beschikkingen. Zoals in het bijzonder de gemeente 's-Gravenhage heeft betoogd, zien deze beschikkingen voor een groot deel op personen die geen partij zijn in dit kort geding. Er is geen rechtsgrond aan te wijzen voor een aan eisers toekomend recht op herziening van die beschikkingen, laat staan dat zij daarbij een spoedeisend belang zouden hebben. Een ander deel van deze beschikkingen ziet wel op eisers. Zoals met name de gemeente Amsterdam c.s. heeft betoogd, is herziening van die beschikkingen echter voorbehouden aan de bestuursrechter. Zowel ten aanzien van de beschikkingen die zien op derden als inzake de beschikkingen die zien op eisers, kunnen eisers derhalve worden niet ontvangen in deze vordering. 5.15. De onder 4.1 sub e weergegeven vordering strekt tot betaling aan eisers van een immateriële schadevergoeding van € 2.000,-- per persoon. Naar vaste rechtspraak is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen -, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden. Het had dan ook op de weg van eisers gelegen om deze vordering (per afzonderlijke eiser) grondig te onderbouwen. Eisers hebben dat echter nagelaten. Reeds daarom slaagt ook de hier besproken vordering niet. 5.16. Uit al het voorgaande volgt dat eisers deels niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat hun vorderingen voor het overige niet toewijsbaar zijn. De gevraagde voorzieningen zullen daarom worden geweigerd. Gelet hierop kan het onder 5.10 weergeven prealabele verweer aangaande de gemeente Gorinchem in dit kort geding (definitief) buiten beschouwing blijven. Bij deze uitkomst past een kostenveroordeling ten laste van eisers en [gevoegde partij 1] c.s. Voor een hoofdelijke veroordeling van elk van hen, zoals de Staat en de gemeente Capelle aan den IJssel hebben bepleit, bestaat geen voldoende grondslag. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: weigert de gevraagde voorzieningen; veroordeelt eisers en [gevoegde partij 1] c.s. in de kosten van dit geding: - tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht; - tot dusver aan de zijde van de gemeente Amsterdam c.s. begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht; - tot dusver aan de zijde van de gemeente Capelle aan den IJssel begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht; - tot dusver aan de zijde van de gemeente 's-Gravenhage begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht; verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de aan de zijde van de Staat en van de gemeente Capelle aan den IJssel begrote kosten van het geding. Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.