Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9389

Datum uitspraak2006-09-28
Datum gepubliceerd2006-10-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605605/1 en 200605605/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder besloten de Jan Heijmanslaan/Kloosterstraat gelegen tussen het kruispunt Jan Heijmanslaan-Hendrik Wiegersmalaan en de nieuwe aansluiting van het nieuwe fietspad Hasseltsedijk op de Kloosterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken.


Uitspraak

200605605/1 en 200605605/2. Datum uitspraak: 28 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 16 mei 2006 heeft verweerder besloten de Jan Heijmanslaan/Kloosterstraat gelegen tussen het kruispunt Jan Heijmanslaan-Hendrik Wiegersmalaan en de nieuwe aansluiting van het nieuwe fietspad Hasseltsedijk op de Kloosterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juli 2006. Bij brief van 14 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2006, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en bijgestaan door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Rijkswaterstaat, directie Noord-Brabant, vertegenwoordigd door mr. D.J.M. Elshof, ing. A.F. Beuving, ing. P.F. Buhre, ir. R. Jongejans en mr. drs. P.F.A. Jongenelen, ambtenaren van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.    Overwegingen Toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Intrekking beroepsgrond 2.2.    De beroepsgrond ten aanzien van de toepassing van artikel 20 van de Tracéwet is door appellante ter zitting ingetrokken. Standpunt van appellante 2.3.    Appellante stelt in beroep dat het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch niet bevoegd is om een onttrekkingsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 9 van de Wegenwet. Zij voert daartoe aan dat het Delegatiebesluit 2006 van de raad van 's-Hertogenbosch een uitdrukkelijk wettelijke grondslag ontbeert om in dit geval te kunnen delegeren. Zij wijst in dit verband op artikel 10:15 van de Awb. Voorts voert zij aan dat zij grote schade zal lijden als gevolg van het besluit en dat haar belangen onvoldoende bij het besluit zijn betrokken. Zij wijst op mogelijke alternatieven. Standpunt van verweerder 2.4.    Verweerder acht het besluit rechtmatig. Hij is van mening dat de voormelde bevoegdheid op basis van artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet gedelegeerd mocht worden. Hij voert voorts aan dat het besluit is genomen met het oog op uitvoering van het tracébesluit A2, rondweg 's-Hertogenbosch en dat de belangen van appellante reeds in dat kader zijn afgewogen. In dit verband wijst verweerder op artikel 25c van de Tracéwet. Delegatie van de bevoegdheid ingevolge artikel 9 van de Wegenwet Wettelijk kader 2.5.    Ingevolge artikel 10:15 van de Awb geschiedt delegatie slechts indien in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.     Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet kan de raad aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.    Ingevolge artikel 9 van de Wegenwet kan een weg aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.    Uit het Delegatiebesluit 2006 van de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch van 24 januari 2006 blijkt dat de raad de bevoegdheid als bedoeld in artikel 9 van de Wegenwet, aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) heeft gedelegeerd. Het oordeel van de Voorzitter 2.5.1.    Delegatie van voormelde bevoegdheid aan het college mist, anders dan appellante betoogt, naar het oordeel van de Voorzitter niet de vereiste wettelijke grondslag. Deze grondslag wordt geboden door artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. De Voorzitter overweegt in dit verband dat de aard van de bedoelde bevoegdheid zich niet tegen overdracht aan het college verzet. Daarbij betrekt de Voorzitter dat de bevoegdheid tot het onttrekken van een weg aan de openbaarheid geen betrekking heeft op belangrijke elementen van de verhouding tussen de raad en het college, zoals als criterium genoemd in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en Waterschapswet inzake verbeteringen van de afstemming op de Algemene wet bestuursrecht en enige andere verbeteringen. Ook anderszins ziet de Voorzitter geen redenen om te oordelen dat de aard van deze bevoegdheid zich verzet tegen delegatie aan het college. Besluit tot wegonttrekking ter uitvoering van het tracébesluit Vaststelling van de feiten 2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.6.1.    Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Tracéwet bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit.    Ingevolge artikel 25c van de Tracéwet, voor zover hier van belang, kunnen, indien tegen een in artikel 20, tweede lid, bedoeld besluit beroep kan worden ingesteld, bij dit beroep geen gronden worden aangevoerd die betrekking hebben op een tracébesluit waarop dat besluit rust. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet. 2.6.2.    Bij haar uitspraak van 15 januari 2003, zaaknr. 200201061/1, inzake het tracébesluit A2, rondweg 's-Hertogenbosch heeft de Afdeling het volgende overwogen: 2.2.1. [appellante] en BP Nederland V.O.F. voeren in beroep aan dat verweerder het tracébesluit ten onrechte heeft vastgesteld, voor zover daarbij niet de kruisende verbinding van de Kloosterstraat met de A2 blijft bestaan. Appellanten willen dat de kruisende verbinding van de Kloosterstraat gehandhaafd blijft, omdat de Jan Heijmanslaan anders een doodlopende straat wordt en de continuïteit van het tankstation in gevaar komt. Subsidiair wensen zij in aanmerking te komen voor een verplaatsing van het tankstation. 2.2.2. Verweerder stelt zich, blijkens het verweerschrift, op het standpunt dat handhaving van de kruisende verbinding niet tot de mogelijkheden behoort, omdat dit wat betreft ruimtebeslag en leefbaarheid grote nadelige gevolgen zal hebben voor de bestaande gebouwde omgeving. Verweerder is voorts van mening dat het niet handhaven van evenbedoelde verbinding een zodanig gevolg voor de bedrijfsvoering zal hebben dat gevreesd moet worden dat de bedrijfsactiviteiten niet rendabel kunnen worden voortgezet. 2.2.2.1. Uit de stukken blijkt dat appellanten exploitant respectievelijk eigenaar zijn van een tankstation aan de Jan Heijmanslaan 92. Thans wordt de Jan Heijmanslaan door middel van een kruisende verbinding over de A2 verbonden met de Kloosterstraat. Als gevolg van de uitvoering van het tracébesluit vervalt deze kruisende verbinding, waardoor de Jan Heijmanslaan een doodlopende straat wordt. Het standpunt van verweerder dat de handhaving van de kruisende verbinding niet tot de mogelijkheden behoort, komt de Afdeling in aanmerking genomen de stukken en het verhandelde ter zitting niet onjuist voor. De Afdeling acht het niet onaannemelijk dat appellanten door het vervallen van de verbinding met de Kloosterstraat schade zullen lijden. Hiertoe kunnen zij een beroep doen op de door verweerder genoemde Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (1999). Niet is gebleken dat via die regeling niet aan het schade-aspect kan worden tegemoet gekomen. Overigens is uit het verweerschrift niet gebleken dat verweerder zich niet wil inspannen om ondersteuning te bieden bij het vinden van een alternatieve locatie. 2.2.2.2. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet het tracébesluit in zoverre heeft kunnen vaststellen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante] en BP Nederland V.O.F. zijn ongegrond.     2.6.3.    Bij haar uitspraak van 6 september 2006, zaaknr. 200506409/1, heeft de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 mei 2005 omtrent goedkeuring van het bestemmingsplan "A2 Rondweg 's-Hertogenbosch" ongegrond verklaard. Dit bestemmingsplan voorziet in de verbreding van de A2 zoals vastgelegd in voornoemd tracébesluit. Het oordeel van de Voorzitter 2.7.    Vast staat dat de gevolgen van de afsluiting van de Jan Heijmanslaan en de gevolgen voor appellante in het bijzonder alsmede haar belangen bij de instandhouding van de kruisende verbinding reeds ten tijde van het tracébesluit zijn onderzocht en afgewogen. Voorts is in voormelde uitspraak van 15 januari 2003 overwogen dat appellante wat betreft het schade-aspect een beroep kan doen op de Regeling Nadeelcompensatie Rijkswaterstaat (1999) en dat niet is gebleken dat via deze Regeling niet aan het schade-aspect kan worden toegekomen. De voormelde uitspraak van 6 september 2006 sluit daar op dit punt bij aan. Artikel 25c van de Tracéwet staat er aan in de weg om in het kader van deze procedure de door appellante aangevoerde gronden, die reeds in de procedure ten aanzien van het tracébesluit aan de orde zijn geweest, te behandelen. 2.7.1.    Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. In verband hiermee ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het beroep ongegrond; II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Langeveld Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2006 317-459.