Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9440

Datum uitspraak2006-09-19
Datum gepubliceerd2006-10-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000020-98
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaarschrift tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel inzake de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.


Uitspraak

Zaaknummer: 008316-06 Parketnummer: 20/000020-98 Uitspraakdatum: 19 september 2006 GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH raadkamer BESCHIKKING OP VERZET TEGEN DE TENUITVOERLEGGING VAN EEN DWANGBEVEL Beschikking op het op 10 januari 2006 ter griffie van dit hof ontvangen bezwaarschrift van: [veroordeelde/verzoeker] geboren te [geboorteplaats] (Spanje), op [geboortedatum] 1938, zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans verblijvende in PI Haaglanden te Zoetermeer. Het bezwaarschrift is gericht tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel overeenkomstig artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering. Onderzoek van de zaak Het bezwaarschrift is op 19 september 2006 door de raadkamer van dit hof in het openbaar behandeld. Het hof heeft kennis genomen van de conclusie van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verzoeker naar voren is gebracht. De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot ongegrondverklaring van het verzet. Beoordeling Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 18 november 1998, parketnummer 20.000020.98, is verzoeker onder andere de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer] van een bedrag van Fl. 5.367,32 (EUR 2.435,58), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 50 dagen. Het vonnis is ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna: CJIB). Op 4 november 1999 is door het CJIB aan verzoeker een eerste aanschrijving verzonden met daaraan gehecht een acceptgirokaart ten bedrage van Fl. 5.367,32. Omdat het schadevergoedingsbedrag niet tijdig werd voldaan, is aan verzoeker op 18 maart 2000 een aanmaning verzonden en is het bedrag conform artikel 24b lid 1 Wetboek van Strafrecht verhoogd. Aangezien op de vervaldatum het verhoogde bedrag niet was voldaan, werd conform artikel 24b lid 2 Wetboek van Strafrecht het bedrag verder verhoogd met een vijfde. Verzoeker is hiervan in kennis gesteld door een tweede aanmaning die op 10 mei 2000 aan hem is verzonden. Op verzoek van veroordeelde is vervolgens een betalingsregeling tot stand gekomen. Veroordeelde is deze betalingsregeling niet op de juiste wijze nagekomen, waarop de betalingsregeling is beëindigd en aan veroordeelde op 9 december 2000 een nieuwe tweede aanmaning is verzonden. Omdat veroordeelde nalatig bleef de maatregel tijdig te voldoen, is een dwangbevel uitgevaardigd. Dit dwangbevel is op 19 november 2001 ingetrokken nadat gebleken was dat veroordeelde nog steeds gedetineerd was. De zaak is door het CJIB voor de duur van één jaar in de wachtstand gezet. Op 20 september 2003 heeft het CJIB wederom een tweede aanmaning verzonden. Omdat verzoeker nalatig bleef de schadevergoeding en de verhogingen volledig te voldoen, is een dwangbevel uitgevaardigd en is door de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op het AOW-pensioen van veroordeelde bij de Sociale Verzekeringsbank. Bij bezwaarschriften, gedateerd 5 december 2005 en gericht aan onderscheidenlijk het Ministerie van Justitie en het CJIB, heeft de veroordeelde tegen die beslaglegging verzet gedaan. Het hof gaat er van uit dat de veroordeelde kennelijk heeft beoogd verzet te doen bij de instelling, zijnde dit gerechtshof, die daarop volgens de wet moet beslissen. Voorts gaat het hof bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel - bij het onderzoek in raadkamer is de datum van de onderhavige beslaglegging noch die van binnenkomst van de daartegen gerichte bezwaarschriften vastgesteld kunnen worden - er van uit dat het verzet tijdig binnen de bij artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn is gedaan. De veroordeelde kan bijgevolg in het verzet worden ontvangen. Veroordeelde heeft ter onderbouwing van zijn verzet primair betoogd dat hij, zo begrijpt het hof, twee en een half jaar geleden er voor heeft getekend om de bij de verplichting tot schadevergoeding opgelegde vervangende hechtenis te ondergaan. Daarmede is de onderhavige betalingsverplichting komen te vervallen. Het betoog faalt. Immers, wat er zij van de stelling van veroordeelde dat hij heeft gekozen voor het ondergaan van de bij de verplichting tot schadevergoeding opgelegde vervangende hechtenis - waaromtrent overigens bij het onderzoek in raadkamer niets aannemelijk is geworden - zij is te dezen zonder betekenis, omdat ingevolge het bepaalde bij artikel 36f, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht de toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft. Veroordeelde heeft subsidiair betoogd dat hij de opgelegde betalingsverplichting wel wil nakomen, maar dat hij daartoe nog niet de mogelijkheid heeft omdat hij gelden, die hem uit een erfenis zouden toevallen, nog niet heeft ontvangen. Ook dit betoog faalt. Immers, wat er ook zij van eventuele toekomstige betalingsmogelijkheden, thans is slechts van belang dat veroordeelde in gebreke is gebleven aan de aan hem opgelegde betalingsverplichting te voldoen. Gezien het vorenoverwogene moet het verzet ongegrond worden verklaard. BESLISSING: Het hof: Verklaart het verzet ongegrond. Aldus beslist door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mrs. J.P.F. Rijken en A.H. Klip, in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, als griffier, en uitgesproken ter openbare raadkamerzitting van dit gerechtshof van 19 september 2006. Mr. A.H. Klip is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.