Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9602

Datum uitspraak2006-10-03
Datum gepubliceerd2006-10-06
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4363 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen procesbelang.


Uitspraak

06/4363 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante 1], gevestigd te Amsterdam, (hierna: appellante 1) en [appellante 2], gevestigd te Amsterdam, (hierna: appellante 2) tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2006, 06/2627, 06/2629 en 06/2630 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellanten en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 3 oktober 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellanten heeft O.J. de Rooij hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de behandeling van de zaken met reg.nrs. 06/1027 WWB; 06/1299 WWB; 06/1302 WWB; 06/1305 WWB; 06/1308 WWB; 06/1310 WWB; 06/1312 WWB; 06/1316 WWB; 06/1318 WWB; 06/1320 WWB; 06/2190 WWB; 06/2712 WWB; 06/2714 WWB; 06/650 WWB; 06/3663 WWB; 06/3666 WWB; 06/1031 WWB; 06/1301 WWB; 06/1303 WWB; 06/1306 WWB; 06/1309 WWB; 06/1311 WWB; 06/1314 WWB; 06/1317 WWB; 06/1319 WWB; 06/1322 WWB; 06/2191 WWB; 06/2711 WWB; 06/2713 WWB; 06/3651 WWB; 06/3664 WWB; 06/3667 WWB; 06/4365 WWB en 06/4366 WWB plaatsgevonden op 5 september 2006. Appellanten hebben zich laten vertegenwoordigen door O. de Rooij. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G.M. ter Laak, werkzaam bij de gemeente Amsterdam en mr. J.C. Arendse, werkzaam bij NV Werk. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat hij, gelet op artikel 4 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand, bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige hoger beroep. Het College heeft bij besluit van 16 november 2004 (bekendmaking 1 december 2004) aan de NV Werk, gevestigd te Amsterdam, tijdelijk algemeen mandaat verleend voor het uitoefenen van bevoegdheden en het verrichten van handelingen in het kader van de verstrekking van loonkosten- en scholingssubsidies op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 21 december 2004 (bekendmaking 29 december 2004) heeft het College eenzelfde mandaat verleend aan de directeur van de NV Werk. Namens appellanten is tegen deze besluiten bezwaar gemaakt bij brieven van 11 januari 2005 en 15 januari 2005. Het College heeft deze bezwaren bij besluit van 10 mei 2006, nr. BZ.1.06.0222.001/DJZ, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellanten bij deze besluiten geen belanghebbenden zijn. Daartoe is overwogen dat jegens de beide stichtingen geen gebruik is en/of wordt gemaakt van het aan de NV Werk, respectievelijk aan haar directeur verleende mandaat. De Rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit in de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Appellanten hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Ter zitting van de Raad is aangegeven dat het belang van de stichtingen hierin is gelegen dat het een belang van een ieder is dat rechtens wordt vastgesteld of een verleend mandaat al dan niet terecht is verleend. De Raad overweegt het volgende. Hetgeen appellanten in hoger beroep naar voren hebben gebracht komt er op neer dat zij om principiële redenen een rechterlijk oordeel wensen te verkrijgen over de vraag of het College rechtens juist heeft gehandeld door aan de NV Werk, onderscheidenlijk aan haar directeur, (tijdelijk) mandaat te verlenen ter zake van de behandeling van en het vervolgens nemen van besluiten op aanvragen om een loonkostensubsidie in het kader van de WWB. De Raad kan in het onderhavige geval niet aan zulk een beoordeling toekomen omdat appellanten daarbij onvoldoende procesbelang hebben. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat slechts sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Zie onder meer de uitspraak van 8 augustus 2006, LJN AY6077. Van de bestuursrechter kan in een geval waarin de uitkomst van het hoger beroep niet in concreto tot een voor de betrokkene gunstiger resultaat kan leiden, geen uitspraak worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan voor mogelijke toekomstige gevallen. Zie onder meer de uitspraak van 29 juni 2004, LJN AP4578. De Raad stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat van de in geding zijnde mandaatbesluiten jegens appellanten sinds 28 juni 2005 geen gebruik meer wordt gemaakt en voorts dat de NV Werk in staat van liquidatie verkeert. Dit in aanmerking genomen, alsmede het gegeven dat appellanten de opgeworpen rechtsvraag uitsluitend beantwoord wensen te zien met het oog op het principiële belang van een ieder dat de overheid rechtmatig dient te beslissen en te handelen, is de Raad van oordeel dat voldoende (processueel) belang voor zulk een beoordeling ontbreekt. De omstandigheid dat appellante 1 haar statuten op 28 februari 2005 heeft gewijzigd in dier voege dat tot het doel van de stichting in het bijzonder ook behoort het voeren van rechtsgedingen inzake mandaatverlening door het College aan de NV Werk Amsterdam en aan haar directeur, maakt dit, gezien de liquidatie van die vennootschap niet anders. Daarnaast wijst de Raad er op dat het desbetreffende specifieke doel van de stichting eerst na het maken van bezwaar tegen de besluiten van 16 november 2004 en 21 december 2004 in de statuten is neergelegd bij akte van 28 februari 2005 en dat deze akte bovendien is opgemaakt na het verstrijken van de bezwaartermijn van zes weken. Ten tijde van het maken van het bezwaar behoorde dit doel nog niet tot het statutaire doel van appellante 1. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2006. (get.) R.M. van Male. (get.) S.W.H. Peeters. RB0410