Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9744

Datum uitspraak2006-10-10
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00350/06 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herzieningsaanvrage. Aan de inhoud van de bij de aanvrage overgelegde verklaring ex art. 34 WAM, totstandgekomen en afgegeven nadat de PR uitspraak had gedaan, valt het ernstige vermoeden te ontlenen, dat de PR, ware hij daarmee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.


Conclusie anoniem

Nr. 00350/06/H Mr Machielse Zitting 22 augustus 2006 Conclusie inzake: [verdachte=aanvrager] 1. De politierechter te Almelo heeft verdachte bij vonnis op tegenspraak op 8 juli 2004 gewezen onder meer voor feit 4, het als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in standgehouden, veroordeeld tot een geldboete van € 300,00. Tegen dat vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld. 2. Mr L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, heeft een aanvraag tot herziening van dat vonnis ingediend voor zover het de veroordeling voor feit 4 betreft. De aanvraag berust op de stelling dat de auto met het kenteken [...] op 21 november 2003 wel verzekerd was. Als bewijsmiddel is bijgevoegd een geschrift, houdende een verklaring ex artikel 34 WAM met als inhoud dat op 21 november 2003 voor het motorrijtuig voorzien van kenteken [...] een verzekering van kracht was welke aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed. Het geschrift meldt de naam van de verzekeraar en het polisnummer. 3. Het gegeven dat het vonnis indertijd op tegenspraak is gewezen ontlokt mij de verzuchting dat een zorgvuldige voorbereiding van de verdediging een herzieningsaanvraag overbodig had kunnen maken. Maar het is nu eenmaal niet anders. 4. Het bestaan van een artikel-34-WAMverklaring over de verzekering van de auto op 21 november 2003 is in verband met de vroegere geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar. Als de politierechter had geweten dat zo een verklaring kon worden afgegeven zou een veroordeling niet in de rede hebben gelegen, zodat het ernstige vermoeden bestaat dat zodanige wetenschap de politierechter tot een vrijspraak voor dit feit zou hebben gevoerd. 5. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag tot herziening gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank te Almelo van 8 juli 2004 zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, omdat de zaak op de voet van artikel 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

10 oktober 2006 Strafkamer nr. 00350/06 H AM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter te Almelo van 8 juli 2004, nummer 8/031032-03, ingediend door mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, namens: [aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager, voor zover hier van belang, ter zake van 4. "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand is gehouden", gepleegd op 21 november 2003 met het voertuig voorzien van het kenteken [...], veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis. 2. De aanvrage tot herziening 2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, aangezien uit de aan de aanvrage gehechte bescheiden blijkt dat op 21 november 2003 voor het motorvoertuig met het kenteken [...] wel een verzekering overeenkomstig de WAM van kracht was. 3. De conclusie van de Advocaat-Generaal De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien. 4. Beoordeling van de aanvrage 4.1. Bij de aanvrage is overgelegd een verklaring van 17 augustus 2004 van [A] N.V., welke verklaring inhoudt: "Verklaring artikel 34 WAM Ter voldoening aan het gestelde in artikel 34, lid 2, van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verklaart (...) [A] N.V. hierbij dat op 21-11-2003 voor het motorrijtuig voorzien van kenteken [...] een verzekering van kracht was welke aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed, afgesloten onder bovengenoemd polisnummer en dat het CRWAM, voorzover noodzakelijk, is aangevuld dan wel gecorrigeerd." 4.2. Aan de inhoud van dit stuk, totstandgekomen en afgegeven nadat de Politierechter uitspraak had gedaan, valt het ernstige vermoeden te ontlenen dat de Politierechter, ware hij daarmee bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde onder 4 zou hebben vrijgesproken. 5. Slotsom Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond; Beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter te Almelo van 8 juli 2004 voor wat feit 4 betreft; Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak voor zover gewezen ter zake van feit 4 op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 10 oktober 2006.