Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9783

Datum uitspraak2006-07-12
Datum gepubliceerd2006-10-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-05/00273
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan belanghebbende is een naheffing loonbelasting opgelegd. Tussen partijen is in geschil welke kosten voor trainingen in aanmerking komen voor de afdracht vermindering scholing


Uitspraak

derde meervoudige belastingkamer 12 juli 2006 nummer BK-05/00273 UITSPRAAK op het beroep van de [X] te [Z] tegen de uitspraken van de Inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking. 1. Naheffingsaanslag, beschikking en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 676.690. Bij beschikking heeft de Inspecteur tevens aan belanghebbende op de voet van de artikelen 67c en 67g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van € 18.148. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken is de naheffingsaanslag verminderd tot op € 451.185 en is de boete gehandhaafd. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 273. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 31 mei 2006, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende heeft haar personeel in het naheffingstijdvak onderworpen aan diverse trainingen. De trainingen betreffen onder meer integrale beroepsvaardigheden-training (IBT), zelf verzorgde scholing en stagebegeleiding. 3.2. Belanghebbende heeft met betrekking tot de kosten van voormelde trainingen op de voet van de artikelen 3 en 15a van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (hierna: de Wet) de afdrachtvermindering scholing geclaimd en gekregen. Belanghebbende heeft daarbij de kosten (voor zover in dit geding van belang) op de volgende bedragen gesteld: 1999 schietbanen (IBT) ƒ 103.817 salaris docenten (IBT) ƒ 691.750 munitie en materiaal (IBT) ƒ 179.120 annuleringskosten opleidingen ƒ 12.896 overige (vnl. fitness) ƒ 169.563 salaris coördinator opleidingen ƒ 63.558 salariskosten stagebegeleiders ƒ 342.870 2000 schietbanen (IBT) ƒ 104.156 salaris docenten (IBT) ƒ 512.855 munitie en materiaal (IBT) ƒ 228.267 reparatie wapen fats (IBT) ƒ 5.617 annuleringskosten opleidingen ƒ 20.559 salarissen interne docenten ƒ 752.376 salaris coördinator opleidingen ƒ 75.957 salariskosten stagebegeleiders ƒ 1.177.554 2001 schietbanen (IBT) ƒ 179.798 salaris docenten (IBT) ƒ 585.377 munitie en materiaal (IBT) ƒ 128.383 automatisering ƒ 2.200 diversen ƒ 19.667 verblijfkosten ƒ 31.100 salaris docent ƒ 148.220 assessment ƒ 17.658 annuleringskosten opleidingen ƒ 131.501 annuleringskosten opleidingen ƒ 25.615 training pensioen in zicht ƒ 3.508 verblijfkosten ƒ 575 salarissen interne docenten ƒ 694.705 salaris coördinator opleidingen ƒ 82.452 salariskosten stagebegeleiders ƒ 1.213.351 2002 schietbanen (IBT) € 84.939 salaris docenten (IBT) € 314.969 munitie en materiaal (IBT) € 142.939 onderhoud wapens (IBT) € 4.937 diversen (IBT) € 5.581 zaalhuur € 4.758 salaris docent € 24.004 vergoeding verblijfkosten externe opleiding € 3.909 training pensioen in zicht € 6.168 karten € 10.912 annuleringen € 10.434 outdoortraining € 9.495 annuleringen € 4.475 salarissen interne docenten € 235.773 salaris coördinator opleidingen € 40.788 salariskosten stagebegeleiders € 543.621. 3.3. Naar aanleiding van de uitkomsten van een ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur door het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag de afdrachtvermindering (ten dele) ongedaan gemaakt. Over de jaren 1999 tot en met 2002 is respectievelijk € 93.763, € 151.986, € 177.439 en € 253.502 nageheven. Bij de uitspraak op bezwaar is de Inspecteur hiervan gedeeltelijk teruggekomen en heeft hij de afdrachtvermindering alsnog geaccepteerd ten aanzien van 25 percent van de opgevoerde kosten van IBT en ten aanzien van 50 percent van de opgevoerde kosten van stagebegeleiding en zelf verzorgde scholing. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Tussen partijen is in geschil tot welk beloop de hiervoor onder 3.2 genoemde bedragen in aanmerking komen voor de afdrachtvermindering scholing. 4.2. Belanghebbende neemt het standpunt in dat die bedragen, behoudens de kosten van stagebegeleiding, volledig voor de afdrachtvermindering in aanmerking komen. Zij bestrijdt in beroep niet dat de kosten van stagebegeleiding slechts voor 50 percent in aanmerking komen voor de afdrachtvermindering. De naheffingsaanslag is haars inziens dan ook in zoverre - dat wil zeggen tot een bedrag van € 76.043 - terecht opgelegd. 4.3. De Inspecteur verdedigt het standpunt dat er geen reden is voor een verdere vermindering van de naheffingsaanslag dan bij de uitspraak op bezwaar is verleend, omdat belangheb-bende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er voor het meerdere sprake is van scholing en evenmin dat voor het meerdere kosten zijn gemaakt. 5. Overwegingen omtrent het geschil 5.1. Artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet definieert scholing als cursussen en opleidingen of studies voor een beroep als bedoeld in artikel 3.48 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (voor de jaren 2001 en 2002) respectievelijk artikel 11c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (voor de jaren 1999 en 2000). 5.2. Ten aanzien van de IBT acht het Hof - na afweging van hetgeen partijen daaromtrent in de stukken hebben aangevoerd en gelet op de door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting - aannemelijk gemaakt dat sprake is van trainingen in zelfverdedigings- en aanhoudingstechnieken waarin telkenmale nieuwe, op praktijkervaringen gebaseerde, leerstof wordt aangeboden. Gelet op het karakter van de trainingen en de daarmee gemoeide kosten alsmede op de door belanghebbende ter zitting gegeven toelichting acht het Hof eveneens aannemelijk dat deze trainingen buiten de reguliere werkzaamheden van de politiefunctionaris in afgeronde blokken worden verzorgd. Van een 'training on the job' is derhalve geen sprake. Gelet op het vorenstaande moet de IBT worden aangemerkt als een reeks van cursussen, gericht op het verkrijgen van nieuwe vaktechnische vaardigheden die voor de uitoefening van de functie van de betreffende deelnemers van wezenlijk belang zijn. De IBT moet aldus worden gekwalificeerd als scholing in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet. 5.3. Ten aanzien van de hoogte van de kosten van de IBT bestrijdt de Inspecteur in het bijzonder de opgevoerde salariskosten van de docenten. Hij wijst daartoe onder andere op een intern memo van belanghebbende, waaruit blijkt dat ook 'eigen' diensturen van de docenten aan de IBT zijn toegerekend. Om hoeveel uren het hierbij gaat, heeft de Inspecteur niet kunnen vaststellen. 5.4. Belanghebbende heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting niet aannemelijk gemaakt dat de ten behoeve van de IBT gemaakte salariskosten moeten worden gesteld op de onder 3.2 vermelde bedragen. Nu de Inspecteur van zijn kant evenmin heeft vermeld hoeveel de salariskosten bedragen, zal het Hof deze in goede justitie vaststellen op 75 percent van de onder 3.2 genoemde bedragen ofwel op ƒ 518.812, ƒ 384.641, ƒ 439.033 onderscheidenlijk € 236.227. De voor de afdrachtvermindering in aanmerking te nemen kosten van de IBT moeten derhalve nader worden gesteld op respectievelijk ƒ 801.749, ƒ 722.681, ƒ 747.214 en € 474.623. 5.5. Wat de kosten van de zelfverzorgde scholing betreft heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan een hoger bedrag aan kosten voor de afdrachtvermindering in aanmerking moet worden genomen dan reeds bij de uitspraak op bezwaar is geschied. 5.6. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de op bladzijde 4 van de uitspraak op bezwaar berekende vermindering als volgt moet worden aangepast: 1999 - IBT ƒ 801.749 x 15,11% ƒ 121.144 - Stagebegeleiding ƒ 342.870 x 50% x 7% ƒ 12.000 2000 - IBT ƒ 722.681 x 14,81% ƒ 107.029 - Zelf verzorgde scholing ƒ 752.376 x 50% x 14,9% ƒ 56.052 - Stagebegeleiding ƒ 1.177.554 x 50% x 7% ƒ 41.214 2001 - IBT ƒ 747.214 x 15,68% ƒ 117.163 - Zelf verzorgde scholing ƒ 694.705 x 50% x 15,2% ƒ 52.798 - Stagebegeleiding ƒ 1.213.351 x 50% x 7% ƒ 42.467 2002 - IBT € 474.623 x 21,1% € 100.145 - Zelf verzorgde scholing € 235.773 x 50% x 20,35% € 23.990 - Stagebegeleiding € 543.621 x 50% x 12% € 32.617 totale vermindering (afgerond) € 406.271. De naheffingsaanslag moet mitsdien nader worden vastgesteld op (€ 676.690 - € 406.271 =) € 270.419. 5.7. De boete is op grond van paragraaf 24, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke boeten Belastingdienst 1998, vastgesteld op viermaal het aldaar genoemde maximum van € 4.537. Uit de onder 3.3 vermelde feiten en de onder 5.6 berekende vermindering volgt dat de boete voor het jaar 1999 moet worden verminderd tot op (10% x € 33.345 =) € 3.334. Tegen de boete zijn overigens geen afzonderlijke grieven aangevoerd, terwijl evenmin feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die het Hof ambtshalve aanleiding geven tot een verdere matiging van de boete. 5.8. De slotsom van het vorenoverwogene is dat het beroep gedeeltelijk gegrond is, zodat moet worden beslist als hierna vermeld. 6. Proceskosten en griffierecht Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende dergelijke kosten heeft gemaakt. Wel dient aan belanghebbende het voor deze zaak gestorte griffierecht te worden vergoed. 7. Beslissing Het Gerechtshof - verklaart het beroep gegrond, - vernietigt de uitspraken waarvan beroep, - vermindert de naheffingsaanslag tot op € 270.419, - vermindert de boete tot op € 16.945, en - gelast de Staat der Nederlanden het voor deze zaak gestorte griffierecht van € 273 aan belanghebbende te vergoeden. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Van Knobelsdorff. De beslissing is op 12 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier. (Van den Bogerd) (Schuurman) aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten. ?? nummer BK-05/00273 blz. 7/7