
Jurisprudentie
AY9820
Datum uitspraak2006-10-10
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1546 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1546 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering verhoging arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat niet is komen vast te staan dat er op de datum in geding geen sprake was van toegenomen, op ziekte of gebrek berustende, arbeidsbeperkingen.
Uitspraak
06/1546 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 januari 2006, 05/6308 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 10 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te Rijswijk, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.C. Rijk.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 28 juli 2005, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een eerder genomen besluit, waarbij is geweigerd zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 19 mei 2004 te verhogen.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag het standpunt van het Uwv dat appellant heeft aangegeven met ingang van
21 april 2004 toegenomen arbeidsongeschikt te zijn maar dat niet is komen vast te staan dat er op 19 mei 2004, vier weken na genoemde aangifte, sprake was van toegenomen, op ziekte of gebrek berustende, arbeidsbeperkingen.
Dat standpunt is door de rechtbank onderschreven. In de aangevallen uitspraak is uitvoerig gemotiveerd waarom het medisch onderzoek in de primaire en in de bezwaar-fase zorgvuldig is geweest en waarom de rechtbank het oordeel van de artsen van het Uwv dat appellants arbeidsbeperkingen op 19 mei 2004 niet zijn toegenomen, juist acht.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de vaste jurisprudentie van de Raad, een nader arbeidsdeskundig onderzoek in het kader van een zogeheten beoordeling op basis van de wet Amber -in dit geval: artikel 39a, eerste lid, van de WAO- niet nodig is als er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan uitkering wordt ontvangen.
In hoger beroep is namens appellant gesteld dat zijn beperkingen op de datum in geding door het Uwv zijn onderschat. Daarbij is aangegeven dat appellant nadere gegevens in geding zal brengen die zijn opvatting ondersteunen dat hij wel degelijk toegenomen arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad moet vaststellen dat appellant in hoger beroep geen gegevens in geding heeft gebracht die twijfel zouden kunnen doen rijzen aan de juistheid van het door de rechtbank onderschreven medisch oordeel van de artsen van het Uwv.
Ook overigens heeft de Raad in de beschikbare gegevens geen aanleiding gevonden om het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit onjuist te achten.
Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en N.J. Haverkamp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2006.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.

