Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY9964

Datum uitspraak2006-08-10
Datum gepubliceerd2006-10-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers06/320 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Buitenwettelijk beleid UWV met betrekking tot terugkeer in het publiek bestel vanuit eigenrisicodragerschap


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector Bestuursrecht Kenmerk: 06/320 WAO Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken d.d. 10 augustus 2006 in het geding tussen Eurohill B.V., gevestigd te Hoogeveen, eiseres, en De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. I. Procesverloop Bij besluit van 10 februari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 16 december 2005 ongegrond verklaard en laatstgenoemd besluit gehandhaafd, inhoudende dat eiseres niet toegestaan wordt met terugwerkende kracht tot 1 juli 2004 terug te keren in het publieke bestel van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en dat zij aldus eigenrisicodrager dient te blijven. Namens eiseres is bij brief van 27 februari 2006 tegen dit besluit bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij faxberichten van 20 en 27 april 2006 heeft eiseres de beroepsgronden aangevuld. Verweerder heeft bij brief van – na correctie – 13 maart 2006 de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. Bij brief van 10 mei 2006 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van eiseres heeft hiervan afschriften ontvangen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 7 juli 2006, alwaar eiseres is verschenen vertegenwoordigd door haar directeur de heer C.A.G. Hindriksen en bijgestaan door de heer R. Bentum. Voor verweerder is verschenen de heer mr. M. Smid. II. Motivering Feiten en omstandigheden Per 1 september 1999 is mevrouw F. Annen bij eiseres in dienst getreden op grond van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 29 februari 2000. Op 27 januari 2000 is mevrouw Annen ziek geworden en met ingang van 25 januari 2001 is haar een WAO-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid toegekend. De arbeids-overeenkomst is na 29 februari 2000 niet verlengd. Op 22 juni 2001 is eiseres door middel van een aandelentransactie gekocht door C.A.G. Hindriksen Holding B.V. Sinds 1 juli 2004 is eiseres op eigen verzoek eigenrisicodrager in de zin van artikel 75A van de WAO. Bij brief van 12 september 2005 heeft verweerder aangekondigd dat volgens zijn administratie een werknemer van eiseres een uitkering ontvangt die valt onder de regeling van artikel 75A van de WAO. De reeds voorgeschoten bedragen zullen bij eiseres in rekening worden gebracht. Bij brief van 22 november 2005 heeft eiseres verweerder verzocht terug te mogen komen op het eigenrisicodragerschap. De aankondiging van 12 september 2005 is op 16 december 2005 gevolgd door een primair besluit, waarin de betalingsverplichting over de periode 1 juli 2004 tot 25 januari 2006 wordt opgelegd. Op 25 januari 2006 zal de periode van het eigenriscodragerschap voor de uitkering van mevrouw Annen eindigen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en heeft haar standpunt op 1 februari 2006 op een hoorzitting nader onderbouwd. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres bij het thans bestreden besluit op bezwaar van 10 februari 2006 ongegrond verklaard. Standpunten partijen Standpunt eiseres Eiseres is van mening dat het haar redelijkerwijs niet bekend kon zijn dat er sprake was van WAO-instroom op het moment dat zij zich aanmeldde voor het eigenrisicodragerschap. Eiseres is pas nadat de betreffende medewerkster in de WAO terecht is gekomen gekocht door C.A.G. Hindriksen Holding B.V. Eiseres heeft daarnaast geen afschrift ontvangen van de zogenaamde eerstejaars herbeoordeling van de betreffende medewerkster. Indien verweerder haar hiervan een afschrift had gezonden, had eiseres hier op kunnen acteren en had zij niet besloten om het eigenrisicodragerschap aan te vragen. Uit de door verweerder toegezonden premiebesluiten van 12 februari 2002, 25 november 2002 en 15 december 2003 is volgens eiseres ten onrechte niet af te leiden dat er sprake is van WAO-instroom. Eiseres is voorts van mening dat haar niet kan worden tegengeworpen dat zij – alvorens het eigenrisicodragerschap aan te vragen – heeft nagelaten actief onderzoek te doen naar eventueel lopende WAO-uitkeringen. Eiseres stelt dat zij deze informatie niet van verweerder zou hebben gekregen, mede omdat de arbeidsverhouding tussen eiseres en de betreffende medewerkster al sinds 29 februari 2000 is beëindigd. De huidige herverzekeraar heeft geweigerd een claim ten aanzien van deze medewerkster te accepteren, omdat deze niet onder de polisvoorwaarden zou vallen. Eiseres lijdt daardoor aanzienlijke schade. Tot slot doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiseres is van oordeel dat verschillende werkgevers in vergelijkbare omstandigheden werd toegestaan terug te keren in het publiek bestel. Eiseres noemt de volgende drie gevallen: 1. Dierckxsens mannenmode te Hoogeveen: Het betreft hier een medewerkster die zich na uitdiensttreding bij het CWI heeft gemeld voor een WW-uitkering. Uiteindelijk eindigt ze echter met een WAO-uitkering, waarbij de eerste ziektedag achteraf bezien tijdens het dienstverband is vastgesteld. Op het moment van uitdiensttreding was zij niet arbeidsongeschikt en Dierchxsens mannenmode is niet op de hoogte gesteld van de toegekende uitkering. 2. Recreatiecentum Dundelle BV te Bakkeveen: Een werkneemster wordt kort voor uitdiensttreding ziek. Daarna wordt het bedrijf (toen nog Wilstra exploitatie BV) overgenomen door Dundelle en daarna blijkt dat er een WAO-uitkering is waarvoor Dundelle, nadat zij eigenrisicodrager is geworden, het risico draagt. 3. Anoniem: Het betreft hier een werknemer die zich vlak na indiensttreding ziek heeft gemeld. Uiteindelijk wordt deze werknemer 80-100% arbeidsongeschikt verklaard, op grond van klachten die er reeds lange tijd zijn. In dit geval heeft de werkgever zich er op beroepen dat de klachten ruim voor de indiensttreding zijn begonnen en dat de eerste ziektedag dus feitelijk vóór indiensttreding ligt. Standpunt verweerder Verweerder is van mening dat het niet relevant is dat C.A.G. Hindriksen Holding B.V. niet op de hoogte was van de WAO-uitkering van de (ex-)werkneemster van Eurohill B.V., omdat niet deze Holding, maar Eurohill B.V. als eigenrisicodrager wordt aangesproken. Volgens verweerder is aldus van belang of Eurohill B.V. redelijkerwijs op de hoogte was van de lopende WAO-uitkering. Verweerder is van mening dat eiseres (Eurohill B.V. dus) wel op de hoogte was, althans kon zijn, van de uitkering van de medewerkster. Zij heeft immers een afschrift van de toekenningsbeschikking ontvangen. Daarnaast is verweerder van mening dat het op de weg van eiseres lag om ten tijde van de aanvraag van het eigenrisicodragerschap actief onderzoek te doen naar eventuele lopende WAO-uitkeringen die voor haar risico zouden komen. Het wel of niet tijdig doen van de eerstejaarsherbeoordeling door verweerder doet aan de onderzoeksplicht van eiseres niet af. Ook de stelling dat eiseres financieel gedupeerd wordt kan niet tot een andere conclusie leiden, omdat zij er zelf voor heeft gekozen eigenrisicodrager te worden. Uit de brieven van verweerder van 12 februari 2002, 25 november 2002 en 15 december 2003 kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat er geen lopende WAO-uitkeringen waren. In de brief van februari 2002 is geen bedrag opgenomen voor betaalde WAO-uitkeringen, omdat de uitkering van betrokkene pas in januari 2001 is ingegaan en in deze beschikking de over het jaar 2000 betaalde bedragen zijn genoemd. Daarna is de regelgeving rond de berekening van de gedifferentieerde premies gewijzigd. Voor kleine werkgevers geldt sindsdien dat de premie niet meer individueel berekend wordt. In de berekening komt dus niet tot uitdrukking of er uitkeringen zijn betaald. Verweerder is het niet eens met het beeld dat eiseres schetst ten aanzien van informatieverschaffing over lopende WAO-uitkeringen. Als belanghebbende heeft eiseres recht op die informatie, zodat deze verschaft zou zijn indien eiseres daar (schriftelijk) naar had gevraagd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan naar de mening van verweerder niet slagen, omdat er geen sprake is van gelijke gevallen. In de door eiseres aangedragen gevallen konden de belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte zijn van de bestaande WAO-uitkeringen. Verweerder is van mening dat eiseres wel redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de uitkering van mevrouw Annen. Bij aanvullend verweerschrift heeft verweerder voorts gesteld dat eiseres redelijkerwijs op de hoogte was van de uitkering van mevrouw Annen, nu zij zelf het werkgeversformulier ‘Algemene aanvraag WAO’ heeft ingevuld en ondertekend. Dit formulier is op 26 oktober 2000 door verweerder ontvangen. Aldus is eiseres betrokken geweest in de procedure voor de aanvraag van de WAO-uitkering van mevrouw Annen. Toepasselijke regelgeving Artikel 75A van de WAO luidt – voor zover relevant – als volgt: 1. De eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel b, van de Wet financiering sociale verzekeringen, draagt gedurende de periode van vier jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend: a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt; b. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel a, nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, is ingetrokken op grond van artikel 43, eerste lid; c. met toepassing van artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, die aan het einde van de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte of gebreken, maar geen recht had op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat hij niet arbeidsongeschikt was; d. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, ten aanzien van wie op grond van artikel 43a, vierde lid, onderdeel b, geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 43a, eerste lid, als bedoeld in de onderdelen b en c. Artikel 40 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) luidt – voor zover relevant - als volgt: 1. De inspecteur verleent overeenkomstig deze afdeling aan een werkgever op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming om zelf het risico te dragen van betaling van: b. arbeidsongeschiktheidsuitkering overeenkomstig hoofdstuk 9 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede hoofdstuk IIIA van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; Beoordeling Ter beoordeling van de rechtbank ligt voor de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen om eiseres niet met terugwerkende kracht per 1 juli 2004 terug te laten keren van het eigenrisicodragerschap in de zin van artikel 75a van de WAO naar het publiek bestel. Overwogen wordt als volgt. Ingevolge artikel 40 van de Wsfv kunnen werkgevers op aanvraag eigenrisicodrager worden. Een werkgever die eigenrisicodrager is, draagt onder meer het risico van betaling van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. In artikel 75a van de WAO wordt geregeld dat de eigenrisicodrager gedurende vier jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico draagt voor (onder meer) een werknemer die op de eerste ziektedag tot hem in dienstbetrekking stond. Tot 31 december 2003 was deze termijn vijf jaar. Eiseres is sinds 1 juli 2004 eigenrisicodrager. Nu mevrouw Annen sinds 25 januari 2001 een WAO-uitkering ontvangt, valt zij onder de regeling en dient eiseres tot januari 2006 het risico te dragen voor de betaling van deze uitkering. Nadat verweerder haar hiervan in september 2005 op de hoogte heeft gesteld, heeft eiseres verweerder verzocht haar toe te staan met terugwerkende kracht terug te keren in het publiek bestel. Eiseres stelt ten tijde van het aanvragen van het eigenrisicodragerschap niet op de hoogte te zijn geweest van het feit dat deze ex-werkneemster een WAO-uitkering ontvangt. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat na de invoering van de regeling van het eigenrisicodragerschap is gebleken dat een aantal werkgevers onvoldoende op de hoogte was van de consequenties van met name het inlooprisico die gepaard gingen met het eigenrisicodragerschap. Met de term inlooprisico bedoelt verweerder dat werkgevers bij de aanvang van het eigenrisicodragerschap ook het risico gaan dragen van reeds lopende WAO-uitkeringen van (ex-)werknemers die op dat moment korter dan vijf jaar lopen. Dit heeft geleid tot onwenselijke situaties, omdat een aantal werkgevers te lichtvaardig heeft besloten het eigenrisicodragerschap aan te vragen en zij werden geconfronteerd met onevenredig grote financiële nadelen. Voor gevallen waarin de consequenties voor de werkgever onevenredig groot waren, heeft verweerder beleid ontwikkeld op grond waarvan werkgevers onder bepaalde omstandigheden met terugwerkende kracht terug mogen keren naar het publiek bestel. Dit beleid heeft verweerder om haar moverende redenen niet eerder bekend gemaakt. Ter zitting heeft verweerder het beleid beschreven. Het biedt in twee gevallen de mogelijkheid om met terugwerkende kracht terug te keren in het publiek bestel. Ten eerste bestaat deze mogelijkheid wanneer de kosten van de WAO-uitkering waarvoor de werkgever het risico van de betaling draagt gedurende twee jaar meer dan 10 procent van de totale loonsom bedragen. Ten tweede kan een werkgever terugkeren in het publiek bestel, wanneer zij niet op de hoogte was, of kon zijn, van een specifieke lopende uitkering en zij daardoor de financiële gevolgen van haar keuze om eigenrisicodrager te worden niet kon overzien. De werkgever dient in dat geval wel aannemelijk te maken dat zij niet op de hoogte kon zijn van deze specifieke uitkering. De rechtbank overweegt dat in de wet geen voorziening is getroffen voor het geval dat een werkgever met terugwerkende kracht wenst terug te keren in het publiek bestel. De wet sluit deze mogelijkheid ook niet expliciet uit. Het door verweerder ontwikkelde beleid is buitenwettelijk beleid. Aangezien het beleid begunstigend van karakter is en daarnaast niet in strijd met de wet is, past slechts een terughoudende toets van dit beleid. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wel wordt getoetst of zodanig beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast. Tussen partijen is niet in geschil of eiseres als eigenrisicodrager het risico voor de betaling van de WAO-uitkering van de (ex-)werkneemster dient te dragen. Slechts in geschil is de vraag of verweerder eiseres had dienen toe te staan met terugwerkende kracht terug te keren in het publiek bestel op grond van het feit dat eiseres ten tijde van de aanvraag niet op de hoogte was of had kunnen zijn van de lopende uitkering. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en dat verweerder aldus in redelijkheid tot de genomen beslissing kon komen. De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de nieuwe eigenaar, Hindriksen Holding B.V., niet op de hoogte was of kon zijn van de lopende uitkering, overweegt de rechtbank dat slechts relevant is of eiseres zelf op de hoogte was of kon zijn. Eiseres is immers de rechtspersoon die het eigenrisicodragerschap is aangegaan en die in rechtsverhouding tot verweerder en mevrouw Annen staat. Door de overname van eiseres door Hindriksen Holding B.V. zijn de rechten en verplichtingen van eiseres ten opzichte van verweerder en/of mevrouw Annen ook niet gewijzigd. De vraag die aldus beantwoord dient te worden is of eiseres zelf redelijkerwijs geacht kan worden op de hoogte te zijn geweest van de lopende uitkering. Volgens eiseres is dat niet het geval, omdat zij van de eerstejaars herbeoordeling nimmer een afschrift heeft ontvangen. Daarnaast heeft eiseres uit de door verweerder toegezonden premiebesluiten van 12 februari 2002, 25 november 2002 en 15 december 2003 niet kunnen afleiden dat er sprake was van lopende uitkeringen. Ter zitting heeft eiseres voorts medegedeeld dat zij in haar administratie geen afschrift van de toekenningsbeschikking van de WAO-uitkering van mevrouw Annen heeft teruggevonden. Wat betreft de premiebesluiten waar eiseres een beroep op doet, overweegt de rechtbank dat eiseres uit deze besluiten niet heeft kunnen afleiden dat er geen lopende WAO-uitkeringen waren. In het besluit van 12 februari 2002 wordt melding gemaakt van de over het jaar 2000 uitbetaalde uitkeringen. De uitkering van mevrouw Annen is pas ingegaan op 25 januari 2001. De andere twee premiebesluiten vallen onder het nieuwe premieregime dat op 1 januari 2003 is ingegaan. Voor de categorie kleine werknemers, waaronder eiseres valt, geldt sindsdien dat de premie niet meer individueel wordt vastgesteld, zodat eiseres op grond van de premiebesluiten niet de conclusie kon trekken dat er geen lopende WAO-uitkeringen waren. Ten aanzien van de stukken betreffende de WAO-uitkering van mevrouw Annen die eiseres stelt niet te hebben of niet te hebben ontvangen overweegt de rechtbank als volgt. Uit de bij het aanvullend verweerschrift meegezonden stukken blijkt dat eiseres in het najaar van het jaar 2000 een zogenaamde algemene aanvraag WAO voor mevrouw Annen heeft gedaan. Eiseres is dus in ieder geval betrokken geweest bij de aanvraag van de WAO-uitkering van mevrouw Annen. Ten tijde van de aanvraag van het eigenrisicodragerschap kon eiseres dus, ook al was dit drie jaar na de toekenning van de uitkering, op de hoogte zijn van een mogelijk aan mevrouw Annen toegekende uitkering. Gelet hierop kan in het midden gelaten worden of eiser de genoemde stukken in zijn bezit had. Eiseres heeft gesteld dat zij niet goed kon onderzoeken of er sprake was van lopende uitkeringen, omdat medewerkers van verweerder van het zogenaamde klanten contact centrum deze informatie in verband met de privacy van de werknemers niet wil geven. Verweerder heeft gesteld dat hij zich hierin niet herkent en dat eiseres ook een schriftelijk verzoek had kunnen doen. Als belanghebbende had zij de informatie volgens verweerder zeker wel gekregen. De rechtbank overweegt dat dit argument van eiseres niet kan leiden tot het oordeel dat zij redelijkerwijs niet kon weten dat er een lopende uitkering was. Indien verweerder de gevraagde informatie telefonisch niet wenst te verstrekken, kan een belanghebbende altijd een schriftelijk verzoek doen. Eiseres heeft voorts een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft drie gevallen aangedragen die naar haar mening onder gelijke omstandigheden wel mochten terugkeren in het publiek bestel. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat een verschil met de door eiseres genoemde voorbeelden is, dat eiseres door onderzoek te doen in haar eigen administratie op de hoogte had moeten kunnen zijn van de lopende uitkering. In de genoemde voorbeelden was dat niet het geval. De door eiseres aangevoerde gevallen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gelijk aan haar situatie. In het geval van Dierckxsens mannenmode was de betreffende werkneemster ten tijde van de uitdiensttreding niet arbeidsongeschikt. Van de uiteindelijke toekenning van een WAO-uitkering van de betreffende werkneemster is Dierckxsens niet op de hoogte gesteld door verweerder. Nu eiseres wel betrokken is geweest bij de WAO-aanvraag van mevrouw Annen en zij ten tijde van haar eerste ziektedag nog in dienst was, kan in dit geval niet gesproken worden van een gelijk geval. Het geval van Recreatiecentrum Dundelle B.V. is evenmin gelijk te achten. Er is daar weliswaar tevens sprake van een overname, maar in dit geval zijn de rechten en verplichtingen van Wilstra exploitatie B.V. overgegaan op Dundelle. Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn de rechten en verplichtingen van eiseres bij de overname niet op een andere rechtspersoon overgegaan. In het derde (anonieme) voorbeeld is sprake van een werkneemster die zich vlak na indiensttreding ziek meldt, maar van wie de ziekte-oorzaak zijn oorsprong vindt ruim voor de indiensttreding. Niet is gebleken dat zodanige omstandigheden in het geval van eiseres sprake is eveneens aan de orde waren. Het door eiseres gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet slagen Nu de overige door eiseres aangevoerde gronden evenmin tot gegrondverklaring van het beroep kunnen leiden, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. Beslist wordt als volgt. III. Beslissing De rechtbank: Verklaart het beroep ongegrond. Tegen deze uitspraak kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht. Het hoger beroep dient ingesteld te worden door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002 te 3500 DA Utrecht binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak. Aldus gegeven door mr. J.S. Bartstra, voorzitter en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2006 door mr. J.S. Bartstra, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Offers, griffier. mr. C.M. Offers mr. J.S. Bartstra Afschrift verzonden op: