Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0068

Datum uitspraak2006-09-01
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersVK-06_3783
Statusgepubliceerd


Indicatie

n.v.t.


Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig nevenzittingsplaats Middelburg __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht __________________________________________________ Reg.nr : AWB 06/3783 en 06/3786 V 190.203.2509 en V 190.203.2508 Inzake : [eiser], eiser, [eiseres], eiseres, hierna gezamenlijk ook wel te noemen: eisers, gemachtigde mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. L.J. Verheijen, medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. I. Procesverloop Eisers, geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en in het bezit van de Turkse nationaliteit, hebben op 9 januari 2003 aanvragen ingediend om verlening van verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op reguliere gronden, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De aanvragen zijn afgewezen bij besluiten van 13 mei 2002 en eisers bezwaren daartegen zijn ongegrond verklaard bij besluiten van 5 december 2003. Die besluiten zijn in beroep door de rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, vernietigd bij uitspraak van 30 mei 2005. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat verweerder met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank opnieuw op het bezwaar dient te beslissen. Bij besluiten van 22 december 2005 heeft verweerder de bezwaren wederom ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen deze besluiten op 18 januari 2006 beroep ingesteld. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2006. Voor eiser is aldaar zijn gemachtigde verschenen. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. II. Overwegingen 1. De rechtbank heeft in bovengenoemde uitspraak van 30 mei 2005 overwogen dat verweerder had moeten bezien of de door eisers aangevoerde omstandigheden aanleiding geven tot het verlenen van een verblijfsvergunning met gebruikmaking van verweerders discretionaire bevoegdheid, bedoeld in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Met het oog op de te maken afweging is in bedoelde uitspraak overwogen dat verweerder niet alle door eisers gestelde feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang had bezien. Deze zijn – voor een deel – in de uitspraak genoemd en sindsdien onveranderd gebleven. 2. Verweerder stelt zich in het thans bestreden besluit op het standpunt dat eisers – in weerwil van de door hen aangevoerd omstandigheden – niet in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, en wel om de reden dat zij niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding (het paspoortvereiste), terwijl zij niet hebben aangetoond dat zij vanwege de regering Turkije niet (langer) in het bezit van een dergelijk document kunnen worden gesteld. 3. Eisers zijn het er niet mee eens dat de aanvraag op deze grond is afgewezen. Zij hebben in beroep gewezen op een bij brief van 12 december 2005 aan verweerder gedaan verzoek om overleg met verweerder over de vraag of van hen nog gevergd kan worden dat zij een procedure starten ter verkrijging van een paspoort. Zij menen dat dit gelet op hun achtergrond lastig en tijdrovend is. Eisers stellen - niettemin - doende te zijn om alsnog een paspoort te verkrijgen. 4. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. 5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerders beleid ter zake van deze bevoegdheid is neergelegd in paragraaf B1/2.2.2. van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) en houdt in dat van de bevoegdheid gebruik wordt gemaakt, behoudens de situatie bedoeld in artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Uit dit artikel volgt immers dat bedoelde bevoegdheid niet bestaat in het geval dat de vreemdeling naar het oordeel van verweerder heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. 6. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet is aangetoond dat eisers niet meer in het bezit zullen kunnen komen van een geldig Turks paspoort, zodat de situatie bedoeld in artikel 3.72 van het Vb 2000 niet aan de orde is en verweerder dus in beginsel bevoegd is de aanvraag af te wijzen vanwege het ontbreken van een paspoort. 7. Uit de bewoordingen van het bestreden besluit, het verweerschrift en het verhandelde ter zitting blijkt echter dat verweerder zich in het kader van de door hem te maken afweging heeft beperkt tot de toets aan artikel 3.72 van het Vb 2000 en niet heeft beoordeeld of er overigens aanleiding bestaat om af te wijken van de hiervoor genoemde beleidsregel. 8. De rechtbank volgt niet het betoog van verweerders gemachtigde ter zitting dat daartoe geen aanleiding bestond, omdat in dat verband geen bijzondere omstandigheden zouden zijn gesteld. Reeds uit de aard van de door de rechtbank bij uitspraak van 30 mei 2005 gegeven opdracht volgde namelijk dat verweerder had te bezien of in de omstandigheden van eisers – in onderlinge samenhang beschouwd – niet aanleiding bestond om af te wijken van het beleid ter zake van het paspoortvereiste. 9. Nu verweerder deze afweging niet, althans niet kenbaar heeft gemaakt, zijn ook de thans bestreden besluiten in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), althans met artikel 7:12 van de Awb tot stand gekomen en dienen de besluiten om deze reden te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak opnieuw op het bezwaar moeten beslissen. 10. De beroepen zijn mitsdien gegrond. 11. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-, uitgaande van twee punten voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting en van een gemiddeld gewicht van de zaak. III. Uitspraak De rechtbank 's-Gravenhage, verklaart de beroepen gegrond; vernietigt de bestreden besluiten; bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak; bepaalt dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,- aan eisers vergoedt; veroordeelt verweerder in de kosten van de procedure, aan de zijde van eisers vastgesteld op € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2006 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. Slabbekoorn, griffier. De griffier De rechter Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: