Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0070

Datum uitspraak2006-10-05
Datum gepubliceerd2006-10-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 06/257
Statusgepubliceerd


Indicatie

UWV niet bevoegd plaatstingsbudget te verstrekken op grond van de Wet REA ten aanzien van werknemers die voorafgaand aan indiensttreding uitsluitend een (bijstands)uitkering van de gemeente ontvingen


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht Zaaknummers: REA 06/257, REA 06/258, REA 06/259, REA 06/260, REA 06/261, REA 06/262 en REA 06/263 Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken van: de stichting [eiseres], gevestigd te [plaatsnaam], eiseres, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder. 1. Ontstaan en loop van de zaken Eiseres heeft op 2 juli 2005 bij verweerder ingediend een “Aanvraag vergoeding werkgever - Bij plaatsing arbeidsgehandicapte werknemer” (hierna: plaatsingsbudget) in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapte (hierna: Wet REA), voor zeven (ex-) werknemers, te weten [(ex-) werknemer 1], [(ex-) werknemer 2], [(ex-) werknemer 3], [(ex-) werknemer 4], [(ex-) werknemer 5], [(ex-) werknemer 6] en [(ex-) werknemer 7]. Bij afzonderlijke besluiten van 7 juli 2005, 8 juli 2005, 3 augustus 2005, 4 augustus 2005, 2 september 2005 en 27 september 2005 heeft verweerder afwijzend op de aanvragen beslist. Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brieven van 14 juli 2005, 18 augustus 2005, 16 september 2005 en 13 oktober 2005. Bij afzonderlijke besluiten op bezwaar van 14 december 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 15 januari 2006, bij de rechtbank ingekomen op 17 januari 2006, beroep ingesteld. De zaken zijn op 6 september 2006 gevoegd ter zitting behandeld. Ter zitting is namens eiseres verschenen [gemachtigde eiseres], verbonden aan REA Consultancy B.V., en voor verweerder is verschenen mr. [gemachtigde verweerder]. 2. Motivering 2.1. In deze zaken moet de vraag worden beantwoord of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat hij niet bevoegd is een plaatsingsbudget te verstrekken op grond van de Wet REA, en of in verband daarmee de afwijzing van de aanvragen van eiseres terecht is gehandhaafd. Het betreft hier zeven beroepszaken, die betrekking hebben op de aanvragen voor eerdergenoemde (ex-) werknemers, te weten [(ex-) werknemer 1] (REA 05/257), [(ex-) werknemer 2] (REA 05/258), [(ex-) werknemer 3] (REA 05/259), [(ex-) werknemer 4] (REA 05/260), [(ex-) werknemer 5] (REA 05/261), [(ex-) werknemer 6] (REA 05/262) en [(ex-) werknemer 7] (REA 05/263). De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld als bedoeld in artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nu het gaat om beroepschriften van één belanghebbende over hetzelfde onderwerp; in verband daarmee zal de rechtbank de zaken hierna ook gezamenlijk beoordelen en haar oordeel in één uitspraak neerleggen. 2.2.1. Voor de beoordeling van het geschil is de volgende regelgeving van belang. 2.2.2. Volgens artikel 12, eerste lid, onder a, van de Wet REA, zoals dit artikel luidde van 1 januari 2005 tot 29 december 2005 en voor zover hier van belang, hebben de gemeenten tot taak de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces van arbeidsgehandicapten die recht hebben op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (tot 1 januari 2004: de Algemene bijstandswet). Uit artikel 13b, eerste lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2002 en voor zover hier van belang, volgt dat indien de persoon arbeidsgehandicapte is als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, de gemeente ter uitvoering van artikel 12 van die wet op aanvraag aan de werkgever die met de arbeidsgehandicapte, die uitsluitend recht heeft op een uitkering op grond van de Algemene bijstandswet, voor de duur van ten minste zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat of hem aanstelt om arbeid te verrichten, een subsidie verstrekt in de vorm van een plaatsingsbudget als bedoeld in artikel 17 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten. 2.2.3. Volgens artikel 17, eerste lid, van de Wet REA, zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2002, verstrekt het Landelijk instituut sociale verzekeringen op aanvraag een subsidie in de vorm van een plaatsingsbudget aan de werkgever die met een arbeidsgehandicapte als bedoeld in artikel 10, of met een arbeidsgehandicapte anders dan bedoeld in artikel 10, 12 of 13, een dienstbetrekking aangaat voor de duur van tenminste zes maanden. Per 1 januari 2002 is de Wet REA gewijzigd, waardoor het in artikel 17, eerste lid, van de Wet REA geregelde plaatsingsbudget is komen te vervallen. Uit artikel 87b, eerste lid, van de Wet REA volgt dat artikel 17 van toepassing blijft op dienstbetrekkingen als bedoeld in die wet, die zijn aangegaan tot en met 31 december 2001. Op grond van artikel 87b, tweede lid, van de Wet REA is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd de uit het eerste lid voortvloeiende werkzaamheden uit te voeren. Artikel 87b, vierde lid, van de Wet REA regelt dat met betrekking tot die dienstbetrekkingen tot 1 juli 2005 een plaatsingsbudget kan worden aangevraagd en verschaft. 2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet hij de bevoegde instantie is om een plaatsingsbudget te verlenen, maar de gemeente. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat de werknemers waarvoor het plaatsingsbudget is aangevraagd voorafgaand aan het dienstverband met eiseres als langdurig werkloos waren aan te merken en een uitkering hadden van de gemeente. In een dergelijk geval is volgens verweerder op grond van artikel 12 van de Wet REA de gemeente de aangewezen instantie voor het treffen van reïntegratiemaatregelen en het verstrekken van een plaatsingsbudget, en is gelet op artikel 17, eerste lid, van de Wet REA geen taak weggelegd voor verweerder. 2.4. Eiseres meent dat verweerder wel de bevoegdheid toekomt om een plaatsingsbudget toe te kennen, nu de werknemers ten tijde van de aanvraag in dienstbetrekking stonden bij eiseres en alle werknemers als arbeidsgehandicapte zijn aangemerkt. Daarbij heeft eiseres ook opgemerkt dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet REA blijkt dat het uitvoeringsprimaat te allen tijde bij verweerder ligt. Verder heeft eiseres gesteld dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel een plaatsingsbudget heeft toegekend. Ter zitting heeft eiseres er nog op gewezen dat verweerder de aanvraag had moeten doorzenden, maar dat de gemeenten inmiddels geen plaatsingsbudget meer kunnen toekennen, zodat er reden temeer is verweerder bevoegd te achten. 2.5.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder er blijkens de bestreden besluiten van uitgaat dat ten aanzien van alle werknemers geldt dat zij direct voorafgaand aan de indiensttreding bij eiseres uitsluitend een (bijstands)uitkering ontvingen van de gemeente. Eiseres heeft dit uitgangspunt van de bestreden besluiten niet, althans niet gemotiveerd betwist. Het standpunt van verweerder vindt ook steun in de stukken. De rechtbank neemt daarom aan dat het uitgangspunt van verweerder juist is. Uit artikel 12, eerste lid, van de Wet REA volgt dat de gemeenten tot taak hebben de bevordering van de inschakeling in het arbeidsproces van arbeidsgehandicapten die recht hebben op een bijstandsuitkering. In het verlengde daarvan was tot 1 januari 2002 in artikel 13b, eerste lid, van de Wet inschakeling werkzoekenden neergelegd dat de gemeente ten aanzien van dergelijke arbeidsgehandicapten een plaatsingsbudget verstrekt. Nu als vaststaand moet worden aangenomen dat alle werknemers voorafgaand aan indiensttreding bij eiseres uitsluitend een uitkering van de gemeente ontvingen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van genoemde wettelijke bepalingen dus terecht aangenomen dat het een taak van de gemeente is om ten aanzien van de betreffende werknemers een plaatsingsbudget te verstrekken. Ook uit de duidelijke tekst van artikel 17, eerste lid, van de Wet REA blijkt dat verweerder geen plaatsingsbudget kan toekennen voor een arbeidsgehandicapte bedoeld in artikel 12 van de Wet REA, dat wil zeggen een arbeidsgehandicapte ten aanzien waarvan de reïntegratietaak bij de gemeente ligt. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich terecht niet bevoegd heeft geacht een plaatsingsbudget toe te kennen. 2.5.2. De stelling van eiseres dat uit de wetsgeschiedenis van de Wet REA blijkt dat verweerder te allen tijde bevoegd is, gaat niet op. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de wetgever juist voor ogen heeft gestaan dat voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapten die geen werkgever hebben en die een uitkering van de gemeente ontvangen, de gemeente verantwoordelijk is (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 478, nr. 3, pag. 35). Met betrekking tot het plaatsingsbudget is in de memorie van toelichting expliciet aangegeven dat deze moet worden verstrekt door de gemeente, indien het gaat om een arbeidsgehandicapte die uitsluitend een bijstandsuitkering ontvangt en vervolgens in dienst treedt bij een reguliere werkgever (Kamerstukken II, 1996-1997, 25 478, nr. 3, pag. 101). 2.5.3. De omstandigheid dat gemeenten inmiddels – sinds 1 januari 2002 – geen plaatsingsbudget meer kunnen toekennen, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, het vervallen van de mogelijkheid om van de gemeente een plaatsingsbudget te verkrijgen, brengt niet mee dat de dwingende wettelijke bepaling van artikel 17, eerste lid, van de Wet REA opzij kan worden gezet en dat verweerder ondanks die bepaling bevoegd is (geworden) een plaatsingsbudget te verstrekken. Ook is het de verantwoordelijkheid van eiseres om tijdig een plaatsingsbudget aan te vragen en zich van de mogelijkheid daartoe op de hoogte stellen. Dat eiseres niet tijdig een aanvraag bij de gemeente heeft ingediend, maakt niet dat verweerder daarmee bevoegd wordt op een aanvraag te beslissen. Op zichzelf heeft eiseres er terecht op gewezen dat verweerder de aanvragen met toepassing van artikel 2:3, eerste lid, van de Awb had moeten doorzenden aan de betreffende gemeente, nadat hij had vastgesteld niet bevoegd te zijn tot het verstrekken van een plaatsingsbudget. De rechtbank ziet echter geen reden om de bestreden besluiten wegens strijd met deze bepaling te vernietigen, nu eiseres pas bij de zitting op de doorzendplicht heeft gewezen, verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven tot doorzending over te gaan en het verzuim van doorzending niet wegneemt dat verweerder terecht de afwijzing van de aanvraag om plaatsingsbudgetten heeft gehandhaafd. 2.5.4. De rechtbank vat het betoog van eiseres dat verweerder in vergelijkbare gevallen wel een plaatsingsbudget heeft toegekend op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dat beroep kan niet slagen, alleen al niet omdat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Met name heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat in de door haar aangegeven gevallen van toekenning van een plaatsingsbudget door verweerder sprake was van werknemers die voorafgaand aan indiensttreding uitsluitend een uitkering van de gemeente ontvingen. In één van de door eiseres genoemde gevallen, blijkt uit de overgelegde stukken dat de betreffende werknemer een uitkering van verweerder ontving; in een dergelijk geval is verweerder anders dan in de zaken waar het hier om gaat wél bevoegd tot het verstrekken van een plaatsingsbudget. Voor zover sprake is geweest van een onjuiste toekenning, zoals in het verweerschrift wordt opgemerkt, onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat een incidentele onjuiste toekenning niet meebrengt dat verweerder gehouden zou zijn om op grond van het gelijkheidsbeginsel opnieuw foutief toe te kennen. 2.6. De beroepen zijn ongegrond. Bij deze uitkomst is er geen reden verweerder te veroordelen in de proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank, - verklaart de beroepen ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2006 door mr. P.J. Jansen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, griffier. griffier, rechter, Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.