Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0092

Datum uitspraak2006-10-05
Datum gepubliceerd2006-10-13
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 05/2473
Statusgepubliceerd


Indicatie

De stelling dat eiseres uitsluitend bezwaar heeft gemaakt tegen het toerekeningsbesluit en dat de beroepsgronden slechts betrekking hebben op het toekenninsbesluit, kan de rechtbank niet volgen. Nu eiseres heeft bestreden dat de eerste ziektedag van betrokkene was gelegen op 1 september 2003, had naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiseres niet alleen moeten worden geacht te zijn gericht tegen het toerekeningsbesluit van diezelfde datum. Nu betrokkene op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van haar nog niet bij eiseres in dienst was, heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat de aan betrokkende toegekende WAO-uitkering voor risico van eiseres dient te komen.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM Sector Bestuursrecht Zaaknummer: WAO 05/2473 Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van: [eiseres], wonende te [plaatsnaam], eiseres, gemachtigde mr. A.E. Thijssen, tegen De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (districtskantoor [plaatsnaam]), verweerder. 1. Ontstaan en loop van de zaak Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft verweerder aan mevrouw [betrokkene] (hierna: betrokkene) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% (het toekenningsbesluit). Eveneens bij besluit van 5 oktober 2004 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat hij per 30 augustus 2004 een WAO-uitkering aan betrokkene heeft toegekend. Daarbij is eiseres bericht dat zij, als eigen-risicodrager, zorg dient te dragen voor de betaling van de uitkering(het toerekeningsbesluit). Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 12 november 2004. Bij besluit van 5 september 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 11 oktober 2005 beroep ingesteld. De zaak is op 25 september 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is - daartoe ambtshalve opgeroepen - verschenen bij M. Smid, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Tevens is verschenen en gehoord als getuige drs. [bedrijfsarts], bedrijfsarts van eiseres. 2. Motivering 2.1 De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering voor risico komt van eiseres en dat eiseres gehouden is de uitkering te betalen. 2.2 Bij de beoordeling van de zaak is de volgende regelgeving, zoals die luidde in de hier aan de orde zijnde periode, van belang. Ingevolge artikel 75a, eerste lid, van de WAO draagt de eigen risicodrager gedurende de periode van vijf jaar nadat de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering die is toegekend: a. aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de eigen risicodrager in dienstbetrekking stond en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 heeft doorgemaakt(..). Ingevolge artikel 75a, vierde lid, van de WAO betaalt de eigen risicodrager, met inachtneming van artikel 71, de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen aan de werknemer, bedoeld in het eerste lid. Indien de eigen risicodrager de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet betaalt, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen de arbeidsongeschiktheidsuitkering en verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht, op de eigen risicodrager. Ingevolge artikel 87e, van de WAO, kan het bezwaar of beroep van een werkgever tegen de in artikel 75a, vierde lid, bedoelde betaling danwel tegen de in artikel 37, tweede of derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, bedoelde opslag of korting niet zijn gegrond op de grief, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. 2.3 Op basis van de stukken en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat betrokkene op 1 september 2003 bij eiseres in dienst is getreden voor de duur van een jaar. Direct daaraan voorafgaand heeft zij van 3 maart 2003 tot en met 29 augustus 2003 op projectbasis via de stichting [stichting] (hierna: [stichting]) voor eiseres gewerkt als secretaresse. Betrokkene heeft in de periode van 1 september 2003 tot 1 september 2004 feitelijk niet gewerkt in verband met ziekte. 2.4 Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag de stelling van verweerder dat niet eenduidig kan worden vastgesteld dat betrokkene in de vier weken voorafgaand aan haar indiensttreding bij de bank per 1 september 2003 arbeidsongeschikt is geweest. Daarbij heeft hij erop gewezen [stichting], betrokkene weliswaar van 14 juli 2003 tot 10 augustus 2003 als volledig ziek heeft geboekt, maar dat [stichting] zelf in een e-mail aan eiseres heeft verklaard dat betrokkene per 28 juli 2003 haar werkzaamheden volledig heeft hervat. In het aanvullend verweerschrift heeft verweerder tevens gesteld dat hoewel eiseres bezwaar maakt tegen het toerekeningsbesluit van 5 oktober 2004 de gronden uitsluitend betrekking hebben op het toekenningsbesluit van diezelfde datum. Tegen dit besluit stond een rechtsgang open, waarvan eiseres geen gebruik heeft gemaakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres de aangevoerde gronden niet in onderhavige procedure naar voren kan brengen. 2.5 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat betrokkene in de maanden dat zij bij eiseres op projectbasis werkzaam is geweest meermalen wegens ziekte is uitgevallen. In de periode van 14 juli tot en met 31 augustus 2003 heeft betrokkene wegens ziekte verzuimd. Zij wijst er daarbij op dat verweerder voorbij gaat aan het feit dat de verklaring van [stichting] niet strookt met de vermelding van de ziektedagen op de salarisstrook die [stichting] aan betrokkene heeft verstrekt. Voorts stelt eiseres dat verweerder in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt door de WAO-uitkering ten laste van eiseres te brengen in verband met het feit dat [stichting] geen juiste administratie heeft gevoerd. 2.6 De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Verweerder heeft immers aangevoerd dat de gronden van eiseres uitsluitend zijn gericht tegen het toekenningsbesluit en dat tegen dit besluit een afzonderlijke rechtsgang open stond, maar dat eiseres daarvan geen gebruik heeft gemaakt met als gevolg dat deze gronden in het kader van de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. De rechtbank onderschrijft dit standpunt niet. Uit het (aanvullend) bezwaarschrift van eiseres blijkt immers dat zij zich niet kan verenigen met het besluit van verweerder dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering per 30 augustus 2004 voor rekening van eiseres wordt gebracht, omdat betrokkene reeds vóór haar indiensttreding bij eiseres op 1 september 2003 arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft daarbij gemotiveerd uiteengezet dat de ziekte van betrokkene reeds is ontstaan ten tijde van haar dienstverband met [stichting]. Nu eiseres heeft bestreden dat de eerste ziektedag van betrokkene was gelegen op 1 september 2003, had naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar van eiseres niet alleen moeten worden geacht te zijn gericht tegen het toerekeningsbesluit van 5 oktober 2004, maar eveneens tegen het toekenningsbesluit van diezelfde datum. Uit de beslissing op bezwaar van 5 september 2005 leidt de rechtbank ook af dat verweerder het bezwaar mede gericht heeft geacht tegen de vaststelling van de eerste ziektedag van betrokkene. Dat het toekenningsbesluit op dit aspect in rechte zou zijn komen vast te staan, kan de rechtbank dan ook niet volgen. 2.7.1 De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verweerder op goede gronden de eerste dag van de ongeschiktheid van betrokkene tot het verrichten van haar arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet heeft vastgesteld op 1 september 2003. 2.7.2 Betrokkene heeft verklaard dat zij zich op 30 juni 2003 telefonisch heeft ziek gemeld. Na een korte vakantie van 7 tot en met 18 juli 2003 heeft zij op maandag 21 juli 2003 geprobeerd het werk te hervatten. Na twee dagen heeft zij zich wederom telefonisch ziek gemeld. Betrokkene stelt dat zij vanaf 28 juli 2003 het werk niet meer volledig heeft hervat. De rechtbank stelt vast dat ook uit de tijdlijsten, die de stichting [stichting] aan eiseres heeft toegezonden, kan worden afgeleid dat betrokkene in de periode vanaf 21 juli 2003 (gedeeltelijk) ziek is geweest. Over de periode van 8 augustus 2003 tot en met 31 augustus 2003 zijn geen tijdslijsten beschikbaar. Uit de loonstrook over de periode van 11 augustus tot 31 augustus 2003 blijkt evenwel dat betrokkene in de desbetreffende periode volledig arbeidsongeschikt is geweest. 2.7.3 Ook de bedrijfsarts van eiseres, [bedrijfsarts], heeft verklaard dat hij betrokkene vóór 1 september 2003 heeft gezien op zijn spreekuur. Hoewel hij de exacte datum niet kan aangeven, vermoedt hij dat dit eind juli of augustus 2003 is geweest. Dit strookt met hetgeen mevrouw [X] van [stichting] in de brief van 18 augustus 2006 aan eiseres heeft gesteld, te weten dat betrokkene over het verloop van haar ziekte het meest contact hield met een bedrijfsarts van eiseres. In de probleemanalyse van 7 juli 2004 heeft [bedrijfsarts] weliswaar als eerste arbeidsongeschiktheidsdag vermeld 1 september 2003, maar daarbij heeft hij de toevoeging geplaatst “[betrokkene] was al ziek voor aanvang dienstverband”. [bedrijfsarts] heeft ter zitting toegelicht dat hij de datum van 1 september 2003 heeft vermeld, omdat betrokkene eerst op die datum in dienst is getreden bij eiseres, zodat zij niet eerder in de systemen van de bank voorkwam. Dit is ook de reden geweest dat hij heeft toegevoegd dat betrokkene al ziek was voor aanvang voor het dienstverband. 2.7.4 Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkene was gelegen vóór 1 september 2003, zodat haar ten onrechte eerst met ingang van 30 augustus 2004 een WAO-uitkering is toegekend. Nu vast is komen te staan dat betrokkene op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet nog niet bij eiseres in dienst was, heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering voor risico van eiseres komt en dat eiseres gehouden is de uitkering te betalen. 2.8 Uit het vorenstaande volgt dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal de bestreden beslissing vernietigen. Nu vast is komen te staan dat de WAO-uitkering van betrokkene niet voor rekening van eiseres kan worden gebracht, zal de rechtbank tevens het toerekeningsbesluit van 5 oktober 2004 vernietigen. Voorts zal zij verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen inzake het bezwaar tegen het toekenningsbesluit. 2.9 De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. Van andere kosten is de rechtbank niet gebleken. 3. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - herroept het besluit van 5 oktober 2004, waarbij eiseres is opgedragen de WAO-uitkering van betrokkene te betalen; - draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen naar aanleiding van het bezwaar ten aanzien de ingangsdatum van de toekenning van de WAO-uitkering van betrokkene; - bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 276,- vergoedt. - veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00; - wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten aan eiseres moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 5 oktober 2006 door mr. M. Zijp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Damsteegt, griffier. griffier, rechter, Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.