Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0263

Datum uitspraak2006-10-10
Datum gepubliceerd2006-10-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.605705-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is bij nacht met zijn personenauto tegen een op de snelweg staande auto, Fiat, aangereden, die daar tengevolge van een eerder ongeval terecht was gekomen. De kern van het verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt, is dat verdachte de Fiat niet tijdig heeft waaargenomen. De rechtbank stelt voorop dat verdachte onder normale (licht)omstandigheden de Fiat tijdig had moeten kunnen waarnemen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval is zij echter van oordeel dat verdachte geen verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gemaakt kan worden.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1951, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 26 september 2006. De verdachte is verschenen. De officier van justitie mr. E.H.G. Kwakman acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: - een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis; - een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 28 oktober 2005 in de gemeente Assen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de A28 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest, aangezien hij, gekomen ter plaatse waar een ander motorrijtuig (met pech) stilstond op de linker rijstrook van de door verdachte bereden rijbaan van die weg, en op de vluchtstrook langs die rijbaan auto's stilstonden, al dan niet met in werking zijnde alarmlichten, niet zijn snelheid heeft aangepast aan de hiervoor omschreven, voor een autosnelweg ongewone, omstandigheden, en/of op die linker rijstrook is gaan of blijven rijden, en daar (met hoge snelheid) is gebotst of aangereden tegen dat (andere) op die linker rijstrook stilstaande motorrijtuig en/of tegen [naam slachtoffer], die bezig was of wilde gaan met het naar de vluchtstrook langs die rijbaan duwen van dat andere motorrijtuig, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat hij op of omstreeks 28 oktober 2005 in de gemeente Assen als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg, de A28, gekomen ter plaatse waar een ander motorrijtuig (met pech) stilstond op de linker rijstrook van de door verdachte bereden rijbaan van die weg, en op de vluchtstrook langs die rijbaan auto's stilstonden, al dan niet met in werking zijnde alarmlichten, niet zijn snelheid heeft aangepast aan de hiervoor omschreven, voor een autosnelweg ongewone, omstandigheden, en/of op die linker rijstrook is gaan of blijven rijden, en daar (met hoge snelheid) is gebotst of aangereden tegen dat (andere) op die linker rijstrook stilstaande motorrijtuig en/of tegen [naam slachtoffer], die bezig was of wilde gaan met het naar de vluchtstrook langs die rijbaan duwen van dat andere motorrijtuig en/of (vervolgens) is gebotst of aangereden tegen een op die vluchtstrook staande auto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; VRIJSPRAAK De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte is bij nacht met zijn personenauto, Volvo, tegen een op de snelweg staande auto, Fiat, aangereden, die daar tengevolge van een eerder ongeval terecht was gekomen. Hierdoor is een inzittende van de Fiat, die op dat moment de auto trachtte weg te duwen, ernstig gewond geraakt. De kern van het verwijt dat de officier van justitie verdachte maakt, is dat verdachte de Fiat niet tijdig heeft waargenomen terwijl hij dat wel had gekund en ook had gemoeten waardoor hij niet meer of onvoldoende kon anticiperen. De rechtbank stelt voorop dat verdachte onder normale (licht)omstandigheden de Fiat tijdig had moeten kunnen waarnemen. Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval is zij echter van oordeel dat verdachte geen verwijt in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gemaakt kan worden. Die bijzondere omstandigheden waren de navolgende. De kleur van de Fiat, zwart, in combinatie met de donkere kleur van het wegdek, waardoor de auto min of meer wegviel tegen de achtergrond. De positie van de Fiat op de weg, die naar alle waarschijnlijkheid geen licht meer voerde. Bovendien zal de aandacht van de verdachte zijn getrokken door een aantal personenauto's, dat zich al dan niet met in werking zijnde alarmlichten, als gevolg van dat eerdere ongeval op de vluchtstrook bevond. Het is voor de rechtbank niet duidelijk geworden wanneer, dus vanaf welke afstand, de Fiat voor de verdachte waar te nemen was. De rechtbank is samenvattend van oordeel dat verdachte weliswaar niet tijdig of voldoende heeft geanticipeerd op de op zijn rijstrook gestrande Fiat, maar dat niet gezegd kan worden dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam heeft gedragen. Daardoor kan niet worden gesproken van schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Wel is er sprake van veroorzaken van gevaar op de weg. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 28 oktober 2005 in de gemeente Assen als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg, de A28, gekomen ter plaatse waar een ander motorrijtuig met pech stilstond op de linker rijstrook van de door verdachte bereden rijbaan van die weg, en op de vluchtstrook langs die rijbaan auto's stilstonden, al dan niet met in werking zijnde alarmlichten, niet zijn snelheid heeft aangepast aan de hiervoor omschreven, voor een autosnelweg ongewone, omstandigheden, en op die linker rijstrook is blijven rijden, en daar met hoge snelheid is aangereden tegen dat andere op die linker rijstrook stilstaande motorrijtuig en tegen [naam slachtoffer], die bezig was met het naar de vluchtstrook langs die rijbaan duwen van dat andere motorrijtuig en vervolgens is aangereden tegen een op die vluchtstrook staande auto, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. De rechtbank overweegt hierbij dat zij het aannemelijk acht dat de verdachte met hoge snelheid tegen de op de rijbaan stilstaande auto is aangebotst. De verdachte heeft weliswaar aangevoerd dat hij toen hij de Fiat zag volop in de remmen is gaan staan, maar de rechtbank acht dat niet aannemelijk nu er geen remsporen van de door de verdachte bestuurde auto op de weg zijn aangetroffen. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. STRAFBAARHEID De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, mede blijkens het voorlichtingsrapport van 30 september 2006; - het requisitoir van de officier van justitie; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 juli 2006, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voorzover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 1, 2, 5, 7, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit, zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van ? 1500,-- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast; De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. G. Kaaij, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 10 oktober 2006, zijnde mr. Kaaij buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.