Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0898

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2006-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-010321-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Carjacking met dodelijke afloop. De verdachte wordt onder meer schuldig bevonden aan “medeplegen van doodslag, gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of de andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren”. De rechtbank heeft 9 jaar gevangenisstraf opgelegd, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Het hof legt eveneens 9 jaar gevangenisstraf op, doch niet de maatregel van terbeschikkingstelling, ondanks de andersluidende adviezen van de ambulante gedragsdeskundigen en het Pieter Baan Centrum.


Uitspraak

Parketnummer: 20-010321-05 Uitspraak: 25 oktober 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 juli 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-008465-04 en 03-700119-05, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981, thans verblijvende in P.I. Limburg Zuid - HvB Overmaze te Maastricht. Hoger beroep De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-008465-04 en onder parketnummer 03-700119-05 onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij - de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] - toegewezen tot een bedrag van EUR 977,80, benevens een bedrag van EUR 1.000,00 terzake van kosten van rechtsbijstand. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voorzover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van een totaalbedrag van EUR 12.647,94. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummer 03-008465-04 primair ten laste gelegde en het onder parketnummer 03-700119-05 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal bewezen verklaren en terzake aan de verdachte de hierna te vermelden straf en maatregelen zal opleggen. De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts het hierna te vermelden standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - onder parketnummer 03-008465-04 ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer 1] - meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of - meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of - meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of - meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd of vergezeld door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto, merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat hij, verdachte, op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond in het voornoemde [slachtoffer 1] - meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of - meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam steken en/of - meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of - meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten slaan en/of stompen, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Aan de verdachte is onder parketnummer 03-700119-05, voor zover in hoger beroep relevant, ten laste gelegd: 1. dat hij op of omstreeks 26 maart 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een kapsalon, gelegen aan de [adres], weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot voornoemde kapsalon te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met voornoemd oogmerk zich naar die kapsalon heeft begeven en een (achter)deur van die kapsalon heeft opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. dat hij op of omstreeks 13 mei 2004 in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een personenauto van het merk Mercedes, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 4], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, het portier van die personenauto heeft opengetrokken en/of vervolgens die [slachtoffer 4] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of een in werking zijnd stroomstootwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. dat hij op of omstreeks 25 juli 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een autoverhuurbedrijf, gelegen aan de [adres], weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, met voornoemd oogmerk zich naar dat pand heeft/hebben begeven en een ruit van dat pand heeft verbroken en/of vervolgens dat pand is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Voorzover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008465-04 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande: dat hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen met een mes in het lichaam te steken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto, merk Volvo, type XC 90, en een horloge van het merk Breitling en een beurs met inhoud en een GSM, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-700119-05 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande: 1. dat hij op 26 maart 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een kapsalon, gelegen aan de [adres], geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], weg te nemen en zich daarbij de toegang tot voornoemde kapsalon te verschaffen en dat weg te nemen geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders met voornoemd oogmerk zich naar die kapsalon heeft begeven en een achterdeur van die kapsalon heeft opengebroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. dat hij op 13 mei 2004 in de gemeente Valkenburg aan de Geul, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een personenauto van het merk Mercedes, toebehorende aan [slachtoffer 4], weg te nemen en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen die [slachtoffer 4], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, met zijn mededaders het portier van die personenauto heeft open-getrokken en een in werking zijnd stroomstootwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. dat hij op of omstreeks 25 juli 2004 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een autoverhuurbedrijf, gelegen aan de [adres], geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer 5], weg te nemen en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders met voornoemd oogmerk zich naar dat pand heeft begeven en een ruit van dat pand heeft verbroken en vervolgens dat pand is binnengegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. Met betrekking tot het onder parketnummer 03-008465-04 ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte strafrechtelijk niet aansprakelijk gehouden kan worden voor de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1] op de wijze zoals primair ten laste is gelegd, zodat ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende. Samen met anderen, onder wie [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3], heeft de verdachte in de avonduren van 28 juli 2004 het plan opgevat een “carjacking” te gaan plegen. De verdachte wist dat bij deze vorm van autodiefstal - anders dan wanneer een auto ongezien wordt weggenomen - de confrontatie met de bestuurder van de weg te nemen auto onvermijdelijk is, omdat het er nu juist om gaat niet alleen de auto, maar tevens de bijbehoren-de sleutels weg te nemen. Ook wist de verdachte dat de voorgenomen carjacking gepaard zou kunnen gaan met geweld of bedreiging met geweld tegen de bestuurder van de weg te nemen auto, teneinde hem ertoe te bewegen de autosleutels af te geven. Deze wetenschap heeft de verdachte er echter niet toe gebracht van het voorgenomen plan af te zien. In tegendeel: de verdachte heeft het initiatief genomen de carjacking te plegen op parkeerplaats “Keelbos”, gelegen aan de snelweg A79 te Valkenburg aan de Geul, die bekend staat als een ontmoetingsplaats voor homoseksuele mannen. Hierbij overheerste de gedachte dat bezoekers van deze parkeerplaats minder snel geneigd zullen zijn bij de politie aangifte te doen van strafbare feiten. Nadat de leden van de groep, waartoe ook de verdachte behoorde, waren samengekomen in de kapsalon van één van hen en daar cocaïne hadden gebruikt, zijn zij naar parkeerplaats “Keelbos” gegaan. Daar hebben zij het oog laten vallen op een Volvo, type XC 90. De verdachte en [mededader 1] hebben de bestuurder van die auto, het latere slachtoffer [slachtoffer 1], aangesproken met de bedoeling hem te “verleiden” teneinde zich meester te kunnen maken van zijn auto en de autosleutels. Vervolgens zijn de verdachte en [mededader 1] bij [slachtoffer 1] in de auto gestapt en met hem naar de Sint Pietersberg in Maastricht gereden. De andere leden van de groep zijn de auto van [slachtoffer 1] op enige afstand gevolgd. Op het plateau van de Sint Pietersberg heeft de verdachte zijn T-shirt uitgetrokken met de bedoeling dat ook [slachtoffer 1] zijn kleding zou uitdoen, zodat het eenvoudiger zou zijn hem de sleutels van zijn auto af te nemen. Nadat ook [mededader 2] en [mededader 3] op het plateau van de Sint Pietersberg gearriveerd waren, wilde [slachtoffer 1] weggaan. De ver-dachte gaf hem toen een duw, waardoor hij struikelde. Vervolgens heeft de verdachte, nadat het slachtoffer opnieuw probeerde weg te komen, het geweld tegen het slachtoffer geïnitieerd door te roepen “Pak hem”. Het slachtoffer is daarop door Saparuwe met een honkbalknuppel tegen de grond geslagen, waarna het slachtoffer, dat inmiddels weerloos op de grond lag, tegen het lichaam is geslagen en geschopt. De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer ook nog met geschoeide voet tegen het hoofd heeft getrapt. Vervolgens hebben de verdachte en [mededader 1] beurtelings een voet op de keel van het slachtoffer geplaatst, waarna [mededader 1] het slachtoffer met een mes in de borststreek heeft gestoken. Met de verdediging is het hof van oordeel - nog daargelaten dat het door de verdachte en [mededader 1] plaatsen van een voet op de keel van het slachtoffer niet in de tekst van de tenlastelegging is opgenomen - dat op grond van het sectierapport niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze vorm van geweldsuitoefening de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat naar het oordeel van het hof de verdachte samen met [mededader 1] voor de dood van het slachtoffer verantwoordelijk gehouden moet worden. In dit verband acht het hof het volgende van belang. Aangenomen kan worden dat de fatale fase van de geweldpleging jegens [slachtoffer 1] is ingeleid door [mededader 1], toen hij zei dat het slachtoffer zó niet achtergelaten kon worden, omdat hij hen later zou kunnen herkennen. Volgens zijn verklaring in hoger beroep (proces-verbaal terechtzitting 11 januari 2006, pagina 5) heeft de verdachte begrepen dat [mededader 1] met die woorden bedoelde dat zij [slachtoffer 1] moesten vermoorden. De verdachte heeft (onder meer ten overstaan van de politie; dossierpagina 3037) toegegeven dat hij vervolgens met één voet heeft geduwd op de keel van het slachtoffer. Volgens de verdachte vertoonde het slachtoffer op dat moment nog tekenen van leven. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat de verdachte niet de intentie had het slachtoffer te doden, omdat hij met zijn voet geen of nauwelijks kracht uitoefende op de keel van het slachtoffer, gaat het hof daaraan voorbij. In dit verband wordt in de eerste plaats gewezen op de hiervoor genoemde verklaring van de verdachte ten overstaan van de politie. Hier verklaart de verdachte dat hij, toen hij met zijn voet op de keel van het slachtoffer duwde, tegen [mededader 1] zei: “Ik kan het niet”. Kennelijk is de verdachte daarop door de verhorend verbalisant gevraagd naar de betekenis daarvan, waarop de verdachte heeft verklaard dat hij bedoelde dat hij “[slachtoffer 1] niet kon killen”. Het hof is van oordeel dat hieruit onmiskenbaar de boosaardige intentie van de verdachte kan worden afgeleid, in die zin dat hij de dood van het slachtoffer wel wilde, maar dat het hem feitelijk of emotioneel niet lukte het slachtoffer te doden. Naar het oordeel van het hof kan het opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer - in verdachtes hoedanigheid van medepleger - in ieder geval (ook) worden afgeleid uit het volgende. Vast staat dat, nadat de verdachte tegen [mededader 1] had gezegd “Ik kan het niet”, door [mededader 1] is gezegd “Laat mij het maar proberen” of “Ik doe het wel”, althans woorden van gelijke strekking (verklaring verdachte; dossierpagina 3037), waarna [mededader 1] met zijn volle gewicht, staande op één voet, op de keel van het slachtoffer is gaan staan, waarbij hij zich aan de schouder van de verdachte vasthield (verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep; proces-verbaal terechtzitting d.d. 11 januari 2006, pagina 5). Naar het oordeel van het hof kunnen de verdachte en [mededader 1] met deze handelwijze, mede gelet op de betekenis die de verdachte zelf toekende aan de hierboven bedoelde uitlating van [mededader 1] over hun mogelijke herkenning door het slachtoffer, geen andere bedoeling hebben gehad dan het slachtoffer te doden door verwurging. Door de verdediging is verder naar voren gebracht dat de verdachte vervolgens, toen bleek dat het niet was gelukt het slachtoffer op deze manier te doden, zich heeft gedistantieerd van het voornemen van [mededader 1] om het slachtoffer van het leven te beroven. Door de verdediging is er in dit verband op gewezen dat de verdachte in dit stadium van de geweldpleging meermalen tegen [mededader 1] heeft gezegd “Laat maar zitten” en “Kom, we gaan” en dat hij niet heeft kunnen voorzien noch heeft kunnen voorkomen dat [mededader 1] het slachtoffer vervolgens met een mes in de borststreek stak. Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Gevraagd naar de reden waarom hij aan de uitspraak van [mededader 1], dat het slachtoffer zó niet achtergelaten kon worden, omdat hij hen zou kunnen herkennen, de betekenis gaf dat het slachtoffer gedood moest worden, heeft de verdachte op 5 november 2004 ten overstaan van de politie (dossierpagina 3013) verklaard, dat [mededader 1] tijdens de samenkomst in de kapsalon, voorafgaand aan de uitvoering van de carjacking, een mes had getoond, dat hij vervolgens in een doek had gewikkeld met de woorden “Zo kun je hem erin en eruit halen zonder dat je jezelf verwondt”, hetgeen [mededader 2] de opmerking ontlokte “O, zo doen jullie dat in Kroatië”. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte, toen [mededader 1] zei dat het slachtoffer zó niet achtergelaten kon worden, minst genomen al rekening hield met de mogelijkheid dat [mededader 1] het eerder door hem getoonde mes had meegenomen en kennelijk bereid was het zonodig te gebruiken. Uit de verklaringen van de verdachte volgt dat [mededader 1] op enig moment tijdens de geweldpleging jegens het slachtoffer het mes, dat hij in de kapperszaak in een doek had gewikkeld, te voorschijn heeft gehaald en op de keel van het slachtoffer heeft gezet. Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven of [mededader 1] onmiddellijk nadat hij had gezegd dat het slachtoffer zó niet achtergelaten kon worden, het mes pakte (zoals blijkt uit de verklaring van de verdachte op dossierpagina 3014) of dat hij het mes pas ter hand nam nadat het niet was gelukt het slachtoffer te verwurgen (zoals volgt uit verdachtes verklaring op dossierpagina 3037). Van belang is wél, dat uit laatstbedoelde verklaring blijkt dat, nadat de verdachte had gezegd: “Kom op, we gaan, laat maar zitten”, door [mededader 1] op kwade toon, terwijl hij naast het slachtoffer gehurkt zat, is gezegd: “Neen, hij weet nu wie we zijn”. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte op grond hiervan moeten begrijpen dat [mededader 1] niet was teruggekomen op zijn voornemen het slachtoffer te doden. Het hof is echter niet gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze heeft getracht [mededader 1] op andere gedachten te brengen. Evenmin is het hof gebleken dat de verdachte, toen [mededader 1] het mes pakte en op de keel van het slachtoffer zette, waarbij de verdachte er, gezien zijn verklaring op dossierpagina 3037, van uitging dat [mededader 1] de bedoeling had het slachtoffer de keel door te snijden, op enigerlei wijze heeft getracht dit te beletten. In tegendeel: uit evenbedoelde verklaring blijkt dat de verdachte niet wilde zien dat [mededader 1] het slachtoffer de keel doorsneed en dat hij, verdachte, daarom wegkeek. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de verdachte zich dusdoende heeft gedistantieerd van het door de verdachte vermoede handelen van [mededader 1], in die zin dat hij, verdachte, daarmee niets te maken wilde hebben. Hij wilde daarvan slechts geen getuige zijn. Ook heeft de verdachte geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in te grijpen toen [mededader 1], volgens de verklaringen van de verdachte, zei: “Ik kan het niet”. Weliswaar moet op grond van zijn verklaringen worden aangenomen dat de verdachte op dat moment nogmaals tegen [mededader 1] heeft gezegd “Kom op, we gaan split” of “Kom, we gaan, laat maar zitten”, maar daarvan had de verdachte kunnen en moeten begrijpen dat het onvoldoende was om [mededader 1] te bewegen zijn voornemen niet ten uitvoer te brengen, zeker niet toen [mededader 1] andermaal zei “Hij zal ons herkennen”. Vervolgens heeft [mededader 1] het mes met twee handen vastgepakt en ter hoogte van het hart in de borst van het slachtoffer geduwd. Resumerend stelt het hof vast dat de verdachte en [mededader 1] in ieder geval het gezamenlijke voornemen hadden het slachtoffer opzettelijk van het leven te beroven toen [mededader 1] op de keel van het slachtoffer ging staan, waarbij [mededader 1] door de verdachte werd ondersteund. Het hof stelt voorts vast dat dat voornemen bij de verdachte ook nog bestond tijdens de hierop volgende fase van de geweldpleging. Hieraan doet niet af dat de verdachte zelf in de fatale fase van de geweldpleging jegens het slachtoffer vermoedelijk geen fysieke geweldshandelingen heeft verricht. De verdachte is immers vanaf de dreigende verwerkelijking van het streven het slachtoffer van het leven te beroven totdat het slachtoffer door [mededader 1] dodelijk met een mes werd gestoken in diens onmiddellijke nabijheid geweest en gebleven, zonder ook maar te proberen deze toedracht te beletten of zich op enigerlei andere wijze hiervan in voldoende mate te distantiëren. Voor zover de verdediging nog heeft willen betogen dat de verdachte niet de gelegenheid had in te grijpen, omdat “alles zo snel ging”, overweegt het hof dat dit verweer op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, onder meer omtrent verdachtes mogelijkheid om handelend op te treden toen [mededader 1] zei: “Ik kan het niet”, feitelijke grondslag mist. Voor zover door de verdediging nog andere uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn ingenomen die zouden moeten leiden tot vrijspraak van hetgeen in de zaak met parketnummer 03-008465-04 primair ten laste is gelegd, is het hof van oordeel dat deze worden weersproken door de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit verkort arrest zullen worden opgenomen. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde in de strafzaak met parketnummer 03-008465-04 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, en 287 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde in de strafzaak met parketnummer 03-700119-05 onder 1 en 3 is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311 (oud), eerste lid, aanhef en onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de artikelen 45, eerste lid, en 310 van dat wetboek. Het bewezen verklaarde in de strafzaak met parketnummer 03-700119-05 onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 312 (oud), tweede lid, aanhef en onder 2º, van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de artikelen 45, eerste lid, 310 en 312 (oud), eerste lid, van dat wetboek. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog, heeft in de strafzaak met het parket-nummer 03-008465-04 een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van de verdachte. De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in zijn rapport van 6 juni 2005. Als conclusie van de deskundige houdt dit rapport onder meer het volgende in: “De betrokkene (verdachte, toevoeging hof) is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin te omschrijven is als een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline, afhankelijke en antisociale kenmerken. Voorts is er sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van cocaïne. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis bestonden evenzo ten tijde van het ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren van invloed op betrokkene’s gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden.” Op basis van de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte - de invloed van cocaïne wordt in het advies betreffende de toerekenbaarheid niet meegewogen, aangezien aannemelijk is dat de verdachte bekend is met het effect van dat middel en er geen aan-wijzingen zijn voor beperkingen in de wilsvrijheid ten aanzien van de inname van dat middel - adviseert de deskundige Zwegers vervolgens om het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater, heeft in de strafzaak met het parketnummer 03-008465-04 een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van de verdachte. De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in haar rapport van 23 juni 2005. Als conclusie van de deskundige houdt dit rapport onder meer het volgende in: “Onderzochte (verdachte, toevoeging hof) is lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, welke in diagnostische zin als volgt omschreven kunnen worden: een gemengde persoonlijkheidsstoornis met borderline, afhankelijke en antisociale kenmerken. Daarnaast is er eveneens sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik van cocaïne. Ten tijde van het plegen van de laste gelegde feiten waren de kenmerken van hogervermelde stoornissen eveneens aanwezig. De ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in die mate dat het ten laste gelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden, indien de tenlastelegging bewezen wordt. “ Op grond van de hierboven weergegeven conclusie komt de deskundige Jacobs-Dams op basis van de factor persoonlijkheidsstoornis, waarbij de invloed van het gebruik van cocaïne niet wordt meegenomen in het advies betreffende de toerekeningsvatbaarheid, aangezien het voor verdachte bekend is dat het gebruik van cocaïne kan leiden tot grensoverschrijdend gedrag, tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is de verdachte op last van het gerechtshof ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, waar door J.M.J.F. Offermans, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, nogmaals een onderzoek is ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Dit onderzoek betreft zowel de strafzaak met parketnummer 03-008465-04 als de strafzaak met parketnummer 03-700119-05. De bevindingen van de onderzoekers zijn neergelegd in het door genoemde gedragsdeskundigen ondertekende rapport van 19 september 2006. De conclusie van genoemde deskundigen (pagina 54) luidt dat de verdachte “ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens in de zin van afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een ziekelijke stoornis zijner geestvermogens in de vorm van cocaïneafhankelijkheid, dat deze feiten – indien bewezen – hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Het hof neemt de hiervoor vermelde deskundige oordelen, voor wat betreft de mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, over en maakt deze tot de zijne. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Door de verdediging is aangevoerd dat de conclusie van het Pieter Baan Centrum, voor zover daaruit volgt dat de verdachte vanuit zijn karakterstruktuur nauwelijks meer een andere kant op kan, wanneer de zaken anders lopen dan gewenst of gepland - hetgeen in de visie van de verdediging tendeert naar een sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte - in de strafmaat méér moet doorwegen dan in de vordering van de advocaat-generaal tot uitdrukking komt. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op het bewezen verklaarde onder parket-nummer 03-008465-04, inhoudende dat de verdachte, samen met zijn mededader [mededader 1], opzettelijk een ander, [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd. Deze levensberoving is gepleegd met het oogmerk een ander strafbaar feit, te weten de diefstal van de auto (merk Volvo, type XC 90) van het slachtoffer voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan zijn mededader straffeloosheid te verzekeren. Opzettelijke levensberoving, gepleegd met voormeld oogmerk, is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. In het kader van de straftoemeting heeft het hof bovendien acht geslagen op de initiërende rol die de verdachte heeft gehad bij vorenbedoeld bewezen verklaard feit, waarvan blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsoverweging. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de verdachte, zoals hiervoor onder parketnummer 03-700119-05 onder 2 bewezen is verklaard, samen met anderen reeds eerder het voornemen heeft gehad een carjacking te plegen, waaruit kan worden afgeleid, hoewel het bij die gelegenheid is gebleven bij het door één van zijn mededaders openrukken van het portier van de weg te nemen auto en het plaatsen van een stroomstootwapen op het been van de bestuurder ervan, dat de verdachte wist dat bij deze vorm van autodiefstal de confrontatie met de bestuurder van de weg te nemen auto onvermijdelijk was. Uit zijn bereidheid om opnieuw een carjacking te plegen volgt dat de verdachte de eventuele toepassing van geweld niet schuwde. Naast bovenbedoeld feit met betrekking tot [slachtoffer 1], dat bij de straftoemeting in ernst veruit het zwaarste weegt, heeft de verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot diefstal met braak en aan een poging tot diefstal met geweld. Met de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de straftoemeting heeft het hof voorts in aanmerking genomen dat de gewelddadige dood van [slachtoffer 1], zoals uit de door diens broer ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaring blijkt, voor zijn naasten immens en onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht. In dit verband rekent het hof de verdachte zwaar aan dat hij niet aanstonds de autoriteiten op de hoogte heeft gebracht van de vindplaats van het lichaam van [slachtoffer 1], waardoor diens nabestaanden in ieder geval de tergende onzekerheid over het lot van hun zoon en broer bespaard zou zijn gebleven. In de plaats hiervan heeft de verdachte gekozen voor zijn persoonlijk belang die vindplaats geheim te houden. Bij de straftoemeting heeft het hof ook in aanmerking genomen de mate waarin door het gewelddadig karakter van het onder parketnummer 03-008465-04 bewezen verklaarde maatschappelijke onrust is veroorzaakt. Anderzijds, ten voordele van de verdachte, heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte nog niet eerder terzake van soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking is geweest en met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Hoewel de verdachte en zijn mededader [mededader 1] beiden strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de gewelddadige dood van het slachtoffer [slachtoffer 1], komt het hof bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in de zaak van de verdachte lager uit dan in de zaak van [mededader 1]. Met betrekking tot het verschil in de straftoemeting merkt het hof op dat het hierbij in de eerste plaats in aanmerking heeft genomen dat de verdachte het slachtoffer niet zelf met het mes heeft gestoken. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op verdachtes proceshouding. De verdachte heeft immers in grote lijnen openheid van zaken gegeven omtrent de toedracht van de hem ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten, en derhalve de verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen, hetgeen van [mededader 1], die zich op zijn zwijgrecht is blijven beroepen, niet gezegd kan worden. Daarnaast heeft het hof ten bezware van [mededader 1] nog rekening gehouden met het gegeven dat hij reeds eerder terzake van de voorbereiding van een gewelddadig vermogensdelict is veroordeeld. De omstandigheid dat ten laste van de verdachte, anders dan bij [mededader 1], thans nog andere strafbare feiten bewezen zijn verklaard, weegt naar het oordeel van het hof ten opzichte van vorenstaande feiten en omstandigheden, in het bijzonder voor zover deze de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer 1] betreffen, niet zó zwaar dat daaraan in de verhouding met de aan [mededader 1] opgelegde gevangenisstraf een nivellerende werking toekomt. Alles afwegende acht het hof, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, een gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur passend en geboden. De maatregel van terbeschikkingstelling De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts dat het hof aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen en zal gelasten dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. De adviezen van drs. Zwegers en dr. Jacobs-Dams, strekkende tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, zijn - kort gezegd - gebaseerd op de stelling dat bij de verdachte sprake is van een verdrongen homoseksuele geaardheid. Volgens de onderzoekers is het - latente - verlangen van de verdachte om geliefd en bemind te worden door een man het gevolg van de emotionele verwaarlozing door de vader van de verdachte en de hardhandige en vernederende opvoedingsmethoden die deze hanteerde. Het escalerend geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] zou volgens de onderzoekers het gevolg zijn van het besef bij de verdachte dat seksuele motieven zijn gedrag ten tijde van de carjacking bepalen of dat zouden kunnen gaan doen, waardoor bij de verdachte enerzijds angst voor ontmaskering is ontstaan en anderzijds woede naar het slachtoffer, dat in de beleving van de verdachte de veroorzaker van zijn angst en verwarring was. Mede op grond van de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij zich in de rapporten van de deskundigen niet kan vinden, omdat hij nimmer homoseksuele gevoelens heeft gehad en evenmin de opvoeding door vader als hardhandig of vernederend heeft ervaren, is bij het hof twijfel gerezen bij de deugdelijkheid van de onderbouwing van het advies van genoemde deskundigen. Blijkens de rapportage van het Pieter Baan Centrum is deze twijfel gerechtvaardigd gebleken, nu in het milieu-onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden dat de verdachte werd verwaarloosd of zelfs vernederd door zijn vader, terwijl naar de mening van de psychiater bij de verdachte, hoewel hij de rol van “verleider” op zich nam, geen of onvoldoende aanwijzingen zijn gebleken om te kunnen spreken van afgeweerde homoseksuele gevoelens. Op grond van het vorenstaande zal het hof de adviezen van de deskundigen Zwegers en Jacobs-Dams, voor zover deze strekken tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, als onvoldoende onderbouwd terzijde stellen. De hiervoor genoemde deskundigen Spangenberg en Offermans van het Pieter Baan Centrum melden in hun rapport d.d. 19 september 2006, in aansluiting op hetgeen hiervoor is weergegeven over de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte en de toerekenbaarheid van de ten laste gelegde feiten: “Over de kans op herhaling kan het volgende gezegd worden. Betrokkene (verdachte, toevoeging hof) is buiten aanwezigheid van anderen en zonder cocaïne niet geneigd tot gewelddadig gedrag. Mede door zijn afhankelijkheid begeeft hij zich gemakkelijk in (criminele) kringen. Wanneer er bovendien sprake is van cocaïnegebruik is de kans op herhaling van gewelddadige delicten groot. Dit aanzienlijke recidivegevaar leidt er ook toe dat het onderzoekend team Uw College adviseert aan betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.” De maatregel van terbeschikkingstelling strekt ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Hoewel moet worden vastgesteld dat het door de verdachte begane feit, zoals hiervoor onder parketnummer 03-008465-04 bewezen is verklaard, een zeer ernstig feit is, in het bijzonder nu een ander daarbij het leven heeft gelaten, en de verdachte zich gedurende een betrekkelijk korte periode voorafgaand aan dat feit, had schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezen verklaarde vermogensdelicten, waarvan één met geweld, heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting, anders dan de advocaat-generaal, niet de daarvoor vereiste overtuiging bekomen dat de door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum vastgestelde afhankelijke persoonlijkheidsstoornis van de verdachte nu reeds noopt tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de conclusie van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, inhoudende dat de verdachte buiten aanwezigheid van anderen en zonder cocaïne niet geneigd is tot gewelddadig gedrag en dat de kans dat de verdachte terzake van soortgelijke ernstige feiten als het onderhavige in herhaling valt, zich slechts onder bepaalde omstandigheden zal manifesteren, te weten wanneer de verdachte zich in criminele kringen begeeft én de verdachte bovendien (het hof leest: op hetzelfde moment) cocaïne gebruikt. Gelet op deze conclusie acht het hof thans geen acuut gevaar voor herhaling aanwezig, in aanmerking nemende dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte, die ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 22 jaar was, reeds geruime tijd cocaïne gebruikte, zonder dat dit – voor zover bekend – tot eerdere gewelddadige delicten heeft geleid. In dit verband merkt het hof nog op dat uit het de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2005 blijkt dat de verdachte nog niet eerder terzake van soortgelijke ernstige feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen. Ten slotte heeft het hof bij zijn beslissing in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep de indruk heeft gewekt dat hij, ondanks zijn beperkingen, zijn lessen uit het trieste verleden heeft geleerd. Op grond van het vorenstaande ziet het hof op dit moment onvoldoende reden om het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum te volgen. De verdediging heeft zich voor wat betreft de vordering van de advocaat-generaal betreffende het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling gerefereerd aan het oordeel van het hof. Hetgeen van de zijde van de verdachte in dit verband is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking. Schadevergoeding De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van EUR 12.647,94. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 977,80, benevens een bedrag van EUR 1.000,00 terzake van de kosten van rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 1.847,22, de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk zal verklaren, met bepaling dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, en terzake van de kosten van rechts-bijstand aan de benadeelde partij zal toewijzen een bedrag van EUR 1.000,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd terzake van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 03-008465-04 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. De verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Anders dan de advocaat-generaal houdt het hof bij de vaststelling van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening met het gegeven dat de benadeelde partij, zoals blijkt uit de brief van haar advocaat d.d. 30 juni 2005, de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de crematie van het slachtoffer [slachtoffer 1] ten bedrage van EUR 869,42, heeft ingetrokken, nu deze kosten volledig zijn vergoed. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof ziet aanleiding om, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, terzake het toe te wijzen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, doch uitgezonderd de kosten van rechtsbijstand, de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 287, 288, 310, 311 (oud) en 312 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht; verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-008465-04 primair en het bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-700119-05 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd; verklaart dat het onder parketnummer 03-008465-04 bewezen verklaarde oplevert: Medeplegen van doodslag, gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of de andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren. verklaart dat het onder parketnummer 03-700119-05 bewezen verklaarde oplevert: - voor wat betreft de feiten onder 1 en 3 telkens: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. - voor wat betreft het feit onder 2: Poging tot diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen. verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht. wijst de vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, advocaat te 6200 AW Maastricht, postbus 865) toe tot een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent); veroordeelt de verdachte mitsdien om aan de benadeelde partij voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent); verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 1.000,00; legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, advocaat te 6200 AW Maastricht, postbus 865) aan de Staat te betalen een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderd- zevenenzeventig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis; bepaalt dat, indien verdachte of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen. Aldus gewezen door mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter, mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren, in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier, en op 25 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.