Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ0901

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2006-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-010319-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Carjacking met dodelijke afloop. De verdachte wordt schuldig bevonden aan “medeplegen van doodslag, gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of de andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren”. De rechtbank heeft 8 jaar gevangenisstraf opgelegd, alsmede de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. De maatregel is gebaseerd op de adviezen van de ambulante gedragsdeskundigen. Het hof legt 10 jaar gevangenisstraf op, doch niet de maatregel van terbeschikkingstelling. Vanwege het geringe verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het gepleegde feit kan het Pieter Baan Centrum geen advies geven met betrekking tot het gevaar voor herhaling. Niet concludente adviezen van de geraadpleegde deskundigen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-010319-05 Uitspraak: 25 oktober 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 juli 2005 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-008444-04 en 03-700120-05, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 03-005347-03, tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987, thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard. Hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-008444-04 ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij - de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] – toegewezen tot een bedrag van EUR 977,80, benevens een bedrag van EUR 1.000,00 terzake van kosten van rechtsbijstand. De voeging duurt in hoger beroep van rechtswege voort voor zover de vordering is toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep - binnen de grenzen van haar eerste vordering - opnieuw gevoegd terzake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering van de benadeelde partij in hoger beroep strekt derhalve tot betaling van een totaalbedrag van EUR 12.647,94. Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing van de eerste rechter op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van drie maanden jeugddetentie, aan de verdachte voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 september 2003 onder parketnummer 03-005347-03. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder parketnummer 03-008444-04 primair ten laste gelegde zal bewezen verklaren en terzake aan de verdachte de hierna te vermelden straf en maatregel zal opleggen. De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts het hierna te vermelden standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - onder parketnummer 03-008444-04 ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] - meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of - meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam te steken en/of - meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of - meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten te slaan en/of te stompen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd of vergezeld door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto, merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: dat hij, verdachte, op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Volvo, type XC 90, en/of een horloge van het merk Breitling en/of een beurs met inhoud en/of een GSM en/of een halskettinkje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond in het voornoemde [slachtoffer] - meermalen althans eenmaal met een honkbalknuppel, in elk geval met een hard voorwerp, op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam slaan en/of - meermalen althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het lichaam steken en/of - meermalen althans eenmaal met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd en/of het lichaam schoppen en/of trappen en/of - meermalen althans eenmaal met kracht met vuisten slaan en/of stompen, welk vorenomschreven feit de dood van voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 03-008444-04 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande: dat hij op of omstreeks 29 juli 2004 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in het lichaam te steken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd door enig strafbaar feit, te weten diefstal van een personenauto, merk Volvo, type XC 90, en een horloge van het merk Breitling en een beurs met inhoud en een GSM, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het volgende gebleken. Samen met anderen, onder wie [mededader 1], [mededader 2] en [mededader 3], heeft de verdachte in de avonduren van 28 juli 2004 het plan opgevat een “carjacking” te gaan plegen. De verdachte wist dat bij deze vorm van autodiefstal - anders dan wanneer een auto ongezien wordt weggenomen - de confrontatie met de bestuurder van de weg te nemen auto onvermijdelijk is, omdat het er nu juist om gaat niet alleen de auto, maar tevens de bijbehoren-de sleutels weg te nemen. Ook wist de verdachte dat de voorgenomen carjacking gepaard zou kunnen gaan met geweld of bedreiging met geweld tegen de bestuurder van de weg te nemen auto, teneinde hem ertoe te bewegen de autosleutels af te geven. Deze wetenschap heeft de verdachte er echter niet toe gebracht van het voorgenomen plan af te zien. In tegendeel: de verdachte heeft een mes meegenomen. Ook heeft de verdachte uit zijn woning een honkbalknuppel meegenomen, althans toegestaan dat door een van zijn mededaders een honkbalknuppel uit zijn, verdachtes, woning werd meegenomen. Nadat de leden van de groep, waartoe ook de verdachte behoorde, waren samengekomen in de kapsalon van één van hen, waar de verdachte het door hem meegenomen mes aan de andere betrokkenen heeft getoond en waar zij cocaïne hebben gebruikt, hebben zij zich begeven naar parkeerplaats “Keelbos”, gelegen aan de snelweg A79 te Valkenburg aan de Geul, die bekend staat als een ontmoetingsplaats voor homoseksuele mannen. Hierbij overheerste de gedachte dat bezoekers van deze parkeerplaats minder snel geneigd zullen zijn bij de politie aangifte te doen van strafbare feiten. Daar hebben zij het oog laten vallen op een Volvo, type XC 90. De verdachte en [mededader 1] hebben de bestuurder van die auto, het latere slachtoffer [slachtoffer], aangesproken met de bedoeling hem te “verleiden” teneinde zich meester te kunnen maken van zijn auto en de autosleutels. Vervolgens zijn de verdachte en [mededader 1] bij [slachtoffer] in de auto gestapt en met hem naar de Sint Pietersberg in Maastricht gereden. De andere leden van de groep zijn de auto van [slachtoffer] op enige afstand gevolgd. Op het plateau van de Sint Pietersberg heeft [mededader 1] zijn T-shirt uitgetrokken met de bedoeling dat ook [slachtoffer] zijn kleding zou uitdoen, zodat het eenvoudiger zou zijn hem de sleutels van zijn auto af te nemen. Nadat ook [mededader 2] en [mededader 3] op het plateau van de Sint Pietersberg gearriveerd waren, wilde [slachtoffer] weggaan. [mededader 1] gaf hem toen een duw, waardoor hij struikelde. Toen het slachtoffer opnieuw probeerde weg te komen heeft [mededader 1] geroepen “Pak hem”. Het slachtoffer is daarop door [mededader 3] met een honkbalknuppel tegen de grond geslagen. Vervolgens hebben de verdachte en [mededader 1] beurtelings een voet op de keel van het slachtoffer geplaatst, waarbij de verdachte door [mededader 1] is ondersteund. Ten slotte heeft de verdachte, zoals uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt, het slachtoffer met een mes in de borststreek gestoken. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, in verband met de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1º, en 287 van dat wetboek. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Drs. A.F.J.M. Zwegers, psycholoog/neuropsycholoog, heeft in de strafzaak met het parket-nummer 03-008444-04 een psychologisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van de verdachte. De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in zijn rapport van 6 juni 2005. Als conclusie van de deskundige houdt dit rapport onder meer het volgende in: “De betrokkene (verdachte, toevoeging hof) is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De persoonlijkheidsstructuur is gebrekkig ontwikkeld, waarbij een stagnatie van de emotionele rijping opvalt, alsmede een gebrekkige autonomie en een hoge steunbehoefte. De diagnose die hierbij het beste aansluit luidt: “afhankelijke persoonlijkheidsstoornis”. Voorts is er sprake van misbruik van meerdere psychoactieve middelen. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis bestonden evenzo ten tijde van het ten laste gelegde. De gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis waren van invloed op verdachtes gedrag ten tijde van het ten laste gelegde, zodanig dat het ten laste gelegde, voor zover dat bewezen wordt, daaruit verklaard zou kunnen worden. Indien het ten laste gelegde wordt bewezen, is het te adviseren om dit in verminderde mate (onderstreping hof) aan de betrokkene toe te rekenen. Hoewel er sprake was van intoxicatie door meerdere psychoactieve middelen en het niet uit te sluiten is dat dit bovenomschreven dynamiek versterkt heeft, werd die intoxicatie niet meegewogen in de advisering omtrent de toerekening, aangezien het aannemelijk is dat de betrokkene bekend was met de invloed van die middelen en er geen aanwijzin-gen zijn dat de wilsvrijheid ten aanzien van de inname van die middelen beperkt was.” Dr. L.H. Jacobs-Dams, forensisch psychiater, heeft in de strafzaak met het parketnummer 03-008444-04 een psychiatrisch onderzoek ingesteld naar de persoonlijkheid van de verdachte. De bevindingen van de deskundige zijn neergelegd in haar rapport van 23 juni 2005. Als conclusie van de deskundige houdt dit rapport onder meer het volgende in: “Onderzochte (verdachte, toevoeging hof) is lijdende aan een ziekelijke stoornis / gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens, welke in diagnostische zin als volgt omschreven kunnen worden: onderzochte lijdt aan een gemengd persoonlijkheids-probleem (persoonlijkheidsstoornis) met sterk op de voorgrond tredende afhankelijke kenmerken, maar ook in mindere mate met antisociale en narcistische kenmerken. Ook is er sprake van een onrijpe emotionele ontwikkeling van onderzochte, waarbij hij een gebrek heeft aan autonomie en zeer volgzaam is. Daarnaast is er sprake van misbruik van middelen, waaronder zeker softdrugs en incidenteel cocaïnegebruik. Als laatste benoemt ondergetekende de parentificatie van onderzochte op jeugdige leeftijd, waarbij onderzochte op jeugdige leeftijd gedwongen werd om de missende ouder te vervangen, met name de vaderfiguur, c.q. de vaderrol te vervullen. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde waren de kenmerken van hogervermelde stoornissen eveneens aanwezig. De ziekelijk stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van onderzochte beïnvloedde zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in die mate dat het ten laste gelegde grotendeels vanuit pathologie verantwoord verklaard kan worden. Op grond van bovenvermelde stoornissen kan onderzochte als verminderd toerekeningsvatbaar (onderstreping hof) worden beschouwd. Het gebruik van cocaïne en softdrugs vlak voor de hem ten laste gelegde feiten heeft ondergetekende niet meegenomen in de overweging in het kader van de toerekeningsvatbaarheid, gezien er van uitgegaan wordt dat onderzochte weet dat het gebruik van psychoactieve stoffen, waaronder drugs gerekend wordt, invloed kan hebben op het gedrag, met name het gedrag kan ontremmen.” Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is de verdachte op last van het gerechtshof ter observatie opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, waar door J.M.J.F. Offermans, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team, nogmaals een onderzoek is ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Dit onderzoek betreft de strafzaak met parketnummer 03-008444-04. De bevindingen van de onderzoekers zijn neerge-legd in het door genoemde gedragsdeskundigen ondertekende rapport van 19 september 2006. De conclusie van genoemde deskundigen (pagina 56) luidt dat de verdachte: “ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat dit feit - indien bewezen - hem in enigszins verminderde mate (onderstreping hof) kan worden toegerekend.” Het hof neemt de hiervoor vermelde deskundige oordelen, voor wat betreft de (enigszins) verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, over en maakt deze tot de zijne. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf De eerste rechter heeft - kennelijk met toepassing van het sanctierecht voor volwassenen, hoewel zulks niet uitdrukkelijk uit het bestreden vonnis blijkt - de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Daarnaast heeft de eerste rechter gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De advocaat-generaal heeft hierbij in aanmerking genomen dat door het Pieter Baan Centrum de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet is geadviseerd. De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde ruim 17 jaren oud. In beginsel wordt ten aanzien van daders die de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt het jeugdstrafrecht toegepast. Artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om ten aanzien van jeugdigen het sanctierecht voor volwassenen toe te passen, mits is voldaan aan ten minste één van de in dat artikel genoemde criteria. Anders dan door de verdediging is bepleit, ziet het hof aanleiding bij de berechting van de verdachte toepassing te geven aan artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 77g tot en met 77gg van dat wetboek buiten toepassing te laten. Het hof is van oordeel dat in deze zaak met deze verdachte, nu in het kader van het jeugdstrafrecht aan de verdachte ten hoogste een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 24 maanden kan worden opgelegd, het jeugdstrafrecht niet toereikend is. Het hof heeft hierbij gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, te weten gekwalificeerde doodslag, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan – de opzettelijke levensberoving van het slachtoffer was naar ’s hofs oordeel niet nodig om het door de verdachte en de zijnen beoogde doel, de diefstal van de auto van het slachtoffer en de bijbehorende sleutels, te verwezenlijken - en de persoonlijkheid van de verdachte, zowel ten tijde van het plegen van het feit als ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Met betrekking tot de persoonlijkheid van de verdachte merkt het hof in het bijzonder op dat uit voormeld rapport van het Pieter Baan Centrum blijkt dat de ten tijde van het onderzoek 19-jarige verdachte uit dat onderzoek naar voren komt als een emotioneel leeftijdsadequate, extraverte, gemiddeld intelligente jongeman en dat van de door de ambulante onderzoekers medio 2005 nog geconstateerde emotionele onrijpheid – zij vergeleken de verdachte destijds in emotioneel opzicht met kinderen in de leeftijd van 11, 12 jaar – derhalve kennelijk geen sprake (meer) is. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De verdachte heeft samen met zijn mededader [mededader 1] een ander van het leven beroofd. Deze levensberoving is gepleegd met het oogmerk een ander strafbaar feit, te weten de diefstal van de auto van het slachtoffer voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan zijn mededader straffeloosheid te verzekeren. Opzettelijke levensberoving, gepleegd met voormeld oogmerk, is één van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Met de advocaat-generaal is het hof dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen dat hij degene is die het slachtoffer dodelijk heeft verwond. Het hof rekent het de verdachte hierbij in het bijzonder aan dat hij zeer berekenend te werk is gegaan: om te voorkomen dat het slachtoffer hem en zijn mededader [mededader 1] later eventueel zou herkennen als de daders van de carjacking, wilde de verdachte het slachtoffer dood maken. De verdachte is daartoe eerst op de keel van het slachtoffer gaan staan en toen het niet lukte het slachtoffer op die manier te doden heeft de verdachte – de oproep van [mededader 1] om weg te gaan negerend - het slachtoffer uiteindelijk meermalen met een mes in de borststreek gestoken. Naar het oordeel van het hof is de dood van het slachtoffer in dit opzicht in de eerste plaats aan de verdachte te wijten. Had hij anders gedacht c.q. gehandeld, dan was het slachtoffer wellicht nog in leven geweest. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat voor de dood van het slachtoffer geen redelijk denkbaar motief bestond. Het slachtoffer lag immers reeds weerloos op de grond en hij had derhalve de diefstal van zijn auto en de bijbehorende sleutels, zo hij dat al had gewild, niet meer kunnen voorkomen, terwijl de verdachte voor de mogelijkheid van latere herkenning door het slachtoffer nauwelijks bevreesd behoefde te zijn, aangezien het slachtoffer niet uit verdachtes woonomgeving afkomstig was. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de gewelddadige dood van het slachtoffer voor zijn naasten, zoals uit de ter terechtzitting in hoger beroep door diens broer afgelegde slachtofferverklaring blijkt, immens en onherstelbaar leed teweeg heeft gebracht. In dit verband rekent het hof de verdachte zwaar aan dat hij niet aanstonds de autoriteiten op de hoogte heeft gebracht van de vindplaats van het lichaam van het slachtoffer, waardoor diens nabestaanden in ieder geval de tergende onzekerheid over het lot van hun zoon en broer bespaard zou zijn gebleven. In de plaats hiervan heeft de verdachte gekozen voor zijn persoonlijk belang die vindplaats geheim te houden. Tevens heeft het hof de mate waarin door het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde maatschappelijke onrust is veroorzaakt bij de straftoemeting betrokken. Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte voorts rekening gehouden met het gegeven dat de verdachte blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 december 2005 reeds eerder was veroordeeld terzake de voorbereiding van een soortgelijk strafbaar feit als het thans bewezen verklaarde. Kennelijk hebben de voor dat feit opgelegde straffen (een werkstraf voor de duur van 120 uren en 3 maanden voorwaardelijke jeugddetentie) onvoldoende indruk op de verdachte gemaakt om hem het laakbare van zijn gedragingen te doen inzien, te meer nu het thans bewezen verklaarde feit is gepleegd tijdens de bij de eerdere veroordeling opgelegde proeftijd. Ten slotte is het hof van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf behoort te worden opgelegd van langere duur dan in eerste aanleg is opgelegd, omdat het hof – anders dan de eerste rechter – niet komt tot oplegging aan de verdachte van de vrijheidsbenemende maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Op de redengeving van deze beslissing komt het hof hierna nog terug. Anderzijds, ten voordele van de verdachte, heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde en met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde slechts in enigszins verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Met betrekking tot laatstbedoelde factor volgt het hof het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum, in het bijzonder omdat die deskundigen een gering verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte en het bewezen verklaarde aanwezig achtten, hetgeen het beste aansluit bij het beeld dat de verdachte naar het oordeel van het hof zeer berekenend handelde toen hij het slachtoffer van het leven beroofde. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de hierna te vermelden duur passend en geboden. Hoewel de verdachte en zijn mededader [mededader 1] beiden strafrechtelijk aansprakelijk zijn voor de gewelddadige dood van het slachtoffer, komt het hof bij de bepaling van de duur van de op te leggen gevangenisstraf in de zaak van de verdachte hoger uit dan in de zaak van [mededader 1]. Met betrekking tot het verschil in de straftoemeting merkt het hof op, dat het hierbij in de eerste plaats in aanmerking heeft genomen dat de verdachte degene is geweest die het slachtoffer feitelijk heeft doodgestoken, terwijl [mededader 1] daarbij geen actieve handelingen heeft verricht. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op verdachtes proceshouding. De verdachte is zich, anders dan [mededader 1], die in grote lijnen openheid van zaken heeft gegeven omtrent de toedracht van het bewezen verklaarde, op zijn zwijgrecht blijven beroepen, in ieder geval voor wat betreft de fatale gebeurtenissen op de Sint Pietersberg. Anders dan [mededader 1] heeft de verdachte derhalve niet de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen genomen. Verder heeft het hof ten bezware van de verdachte nog rekening gehouden met het gegeven dat hij, anders dan [mededader 1], reeds eerder terzake van de voorbereiding van een gewelddadig vermogensdelict is veroordeeld. Het gegeven dat ten laste van [mededader 1], anders dan in de zaak van de verdachte, thans nog andere strafbare feiten bewezen zijn verklaard, weegt naar het oordeel van het hof ten opzichte van vorenstaande feiten en omstandigheden, in het bijzonder voor zover deze de opzettelijke levensberoving betreffen, niet zó zwaar dat daaraan in de verhouding tot de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf een nivellerende werking toekomt. De maatregel van terbeschikkingstelling Omtrent de beslissing om aan de verdachte, anders dan de eerste rechter, de maatregel van terbeschikkingstelling niet op te leggen, overweegt het hof als volgt. Blijkens het vonnis waarvan beroep is de beslissing van de eerste rechter tot oplegging van bedoelde maatregel in het bijzonder gebaseerd op de daartoe - in geval van toepassing van het meerderjarigenstrafrecht - strekkende adviezen van de hiervoor genoemde deskundigen Zwegers en Jacobs-Dams. De conclusie van drs. Zwegers houdt in dit verband in, zakelijk weergegeven, dat de verdachte zich vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling gemakkelijk begeeft in omstandigheden die hij verstandelijk en gedragsmatig weliswaar kan hanteren, maar emotioneel veel minder en dat waarschijnlijk is dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde emotioneel zodanig overvraagd werd dat zijn beïnvloedbaarheid, die verbonden is aan zijn afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, de overhand nam. Volgens drs. Zwegers zijn er aanwijzingen dat controleverlies dan met name op het niveau van angst en agressie naar voren komt. Naar het oordeel van het hof moet de conclusie van drs. Zwegers aldus verstaan worden, dat bedoeld controleverlies het gewelddadig escaleren van de carjacking in de hand heeft gewerkt, waarbij volgens de conclusie van de deskundige het gebruik van cannabis en cocaïne een versterkende werking heeft gehad. Volgens dr. Jacobs-Dams werd het agressieve gedrag van de verdachte en zijn boosheid naar het slachtoffer enerzijds opgewekt door het meeslepende gedrag van sommige mededaders, de afhankelijke persoonlijkheidsstructuur van de verdachte en zijn emotionele onrijpheid. Daarnaast concludeert dr. Jacobs-Dams dat het slachtoffer mogelijk de vermeende homoseksuele identiteit bij de verdachte heeft losgemaakt. Ook dr. Jacobs-Dams concludeert vervolgens, zakelijk weergegeven, dat te verwachten is dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde emotioneel een zodanig grote druk voelde, die hij door zijn onrijpheid niet kon hanteren, en waarbij hij werd overvraagd door de anderen, dat hij op dat moment door de scheefgroei in zijn persoonlijkheidsstructuur met voornamelijk afhankelijke, maar ook met antisociale en narcistische kenmerken, zo beïnvloedbaar was, dat het gedrag van de anderen de overhand nam en dat op dat ogenblik het controleverlies, met name op het niveau van angst en agressie naar het slachtoffer, sterk naar voren kwam. Beide deskundigen zijn op grond van hun bevindingen van mening, samengevat, dat de verdachte, zolang zijn gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling bestaat, geneigd zal zijn zich in omstandigheden te begeven, die hij in emotioneel opzicht niet zal kunnen hanteren, waarbij de kans groot is dat hij opnieuw angstig en agressief zal reageren en de controle over zijn gedrag zal verliezen. Zoals hiervoor aangehaald, is door de psychiater in dit verband opgemerkt, dat het slachtoffer ten tijde van het bewezen verklaarde mogelijke gevoelens van homoseksualiteit bij de verdachte naar boven heeft gehaald, hetgeen mede geleid heeft tot haat en agressie jegens het slachtoffer. Beide deskundigen achten op grond van de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte een groot gevaar voor herhaling aanwezig. De onderzoekers van het Pieter Baan Centrum komen blijkens hun rapport van 19 september 2006 tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in die zin dat sprake is van afhankelijke en narcistische trekken in de persoonlijkheidsstructuur (zonder dat dit het niveau van een persoonlijkheidsstoornis bereikt). Door de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum wordt - waar er hooguit hypothetisch sprake zou kunnen zijn van afgeweerde homoseksuele gevoelens bij het ‘verleiden’ van het slachtoffer - veel waarschijnlijker geacht dat de verdachte in zijn narcisme werd gestreeld, doordat hij op grond van zijn uiterlijk werd uitverkoren om het slachtoffer te mogen ‘verleiden’. Anders dan de ambulante deskundigen concluderen de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum dat de verdachte zich weliswaar vanuit de narcistische en antisociale kenmerken van zijn persoonlijkheid door de groep heeft laten overhalen om aan de carjacking mee te doen, maar dat het overmatig cocaïnegebruik vlak vóór het ten laste gelegde een aanzienlijke rol heeft gespeeld bij het gewelddadig escaleren ervan. De onderzoekers van het Pieter Baan Centrum concluderen vervolgens dat, gezien het geringe verband tussen de gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens en het bewezen verklaarde, vanuit gedragskundig oogpunt géén uitspraak kan worden gedaan over de kans op herhaling van soortgelijke delicten vanuit verdachtes gebrekkige ontwikkeling. Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat, nu uit vorenbedoelde, door afzonderlijke gedragsdeskundigen uitgevoerde onderzoeken geen concludent advies volgt ten aanzien van het gevaar voor herhaling van soortgelijke ernstige feiten als bewezen verklaard, thans niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. Dit brengt het hof tot de gevolgtrekking dat bedoelde maatregel thans niet kan worden opgelegd. Schadevergoeding De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van EUR 12.647,94. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 977,80, benevens een bedrag van EUR 1.000,00 terzake van de kosten van rechtsbijstand. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van EUR 1.847,22, de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk zal verklaren, met bepaling dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen, en terzake van de kosten van rechts-bijstand aan de benadeelde partij zal toewijzen een bedrag van EUR 1.000,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd terzake van het toe te wijzen deel van de vordering van de benadeelde partij de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 03-008465-04 bewezen verklaarde handelen van de verdachte en zijn mededader rechtstreeks schade heeft geleden tot het hierna te melden bedrag. De verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. Anders dan de advocaat-generaal houdt het hof bij de vaststelling van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening met het gegeven dat de benadeelde partij, zoals blijkt uit de brief van haar advocaat d.d. 30 juni 2005, de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de kosten van de crematie van het slachtoffer [slachtoffer] ten bedrage van EUR 869,42, heeft ingetrokken, nu deze kosten volledig zijn vergoed. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld. Het hof ziet aanleiding om, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, terzake het toe te wijzen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, doch uitgezonderd de kosten van rechtsbijstand, de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen. Vordering tot tenuitvoerlegging Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging van 3 maanden jeugddetentie afwijzen, nu een redelijk belang bij de tenuitvoerlegging, in het licht van de thans op te leggen vrijheidsstraf, ontbreekt. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 63, 77b, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht; verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder parketnummer 03-008444-04 primair ten laste gelegde heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Medeplegen van doodslag, gevolgd door een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of de andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren; verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht; wijst de vordering van de benadeelde partij, de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, advocaat te 6200 AW Maastricht, postbus 865) toe tot een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent); veroordeelt de verdachte mitsdien om aan de benadeelde partij voornoemd tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderdzevenenzeventig euro en tachtig cent); verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij voornoemd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op een bedrag van EUR 1.000,00; legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] (vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, advocaat te 6200 AW Maastricht, postbus 865) aan de Staat te betalen een bedrag van EUR 977,80 (negenhonderd- zevenenzeventig euro en tachtig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 19 (negentien) dagen hechtenis; bepaalt dat, indien verdachte of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte of de mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen; wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Maastricht van 29 maart 2005, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 16 september 2003 onder parketnummer 03-005347-03 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van drie maanden. Aldus gewezen door mr. J.M.W.M. van den Elzen, voorzitter, mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. W.E.C.A. Valkenburg, raadsheren, in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier, en op 25 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken. Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.