Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1008

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-10-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/632385-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

artikel 308 Sr: Verdachte en zijn echtgenote hebben zeer onvoorzichtig, nalatig en onachtzaam gehandeld door een geladen vuurwapen op te bergen in een onafgesloten kast in de kinderkamer naast een stapelbed. Hun zoontje kon hierdoor het pistool pakken en ermee op zijn zusje schieten, dat ernstig gewond is geraakt. Het standpunt van de raadsman, dat de verdachte heeft gehandeld zoals van een gemiddeld mens mocht worden verwacht, deelt de rechtbank niet. Het opbergen van een geladen vuurwapen in een kinderkamer kan niet als zodanig worden beschouwd.


Uitspraak

Parketnummer: 10/632385-06 Datum uitspraak: 26 oktober 2006 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [naam] geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats](Turkije), ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], raadsman mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Van der Kragt heeft gerequireerd tot: - bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met een proeftijd van twee jaar, alsmede oplegging van een taakstraf van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen gevangenisstraf. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 1. hij, op 07 februari 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met zijn echtgenote/partner, zeer onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig een vuurwapen, geladen binnen het bereik van hun minderjarige kinderen (11, 7 en 5 jaar oud) aanwezig heeft gehad, waardoor het aan hun schuld te wijten is geweest dat [dochter] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in de rug met verwondingen aan de nier, de darm en de lever, heeft bekomen. 2. hij, in de periode van 1 januari 2005 tot en met 7 februari 2006 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met zijn echtgenote/partner, een vuurwapen, te weten een pistool merk Sig Sauer, kaliber .45ACP, zijnde een wapen in de zin van artikel 1, onder sub 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder sub 1 van de Wet wapens en munitie, en de daarbij behorende munitie, zijnde munitie in de zin van artikel 1, onder sub 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. TOELICHTING BEWEZENVERKLARING VAN FEIT 2 De rechtbank is van oordeel dat in de bewezenverklaring de passage "en de daarbij behorende munitie" onder 1 als volgt dient te worden begrepen: munitie die geschikt is om te worden afgeschoten met het bij de verdachte in beslaggenomen vuurwapen. De bij het vuurwapen in beslaggenomen 89 kogelpatronen van het kaliber .45 ACP zijn munitie in de zin van artikel 1, sub 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. De tenlastelegging wordt in die zin dan ook aangevuld en verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. Ten aanzien van feit 1 is namens de verdachte aangevoerd dat de verdachte en zijn echtgenote, tevens medeverdachte, niet een dermate zware schuld hebben aan het schietincident op 7 februari 2006 dat hen hiervan een strafrechterlijk verwijt valt te maken. De verdachte en zijn echtgenote hebben ervoor gekozen het vuurwapen op een veilige plaats voor de kinderen te verbergen, namelijk in de hoogste in huis aanwezige kast, niet zichtbaar en op de bovenste plank. De gekozen oplossing wijkt niet af van hetgeen een gemiddeld mens in deze situatie zou doen. Niet kan worden gezegd dat het gevolg van deze handeling, het schietincident op 7 februari 2006 waarbij de dochter van de verdachte en zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, voorzienbaar was. Het is de ouders pas na het schietincident duidelijk geworden dat hun zoontje [zoon] een zeer ondernemend jongetje is, dat geneigd is in kasten te zoeken. Bij het opbergen van het vuurwapen hoefden de ouders hiermee echter geen rekening te houden. Dit verweer wordt verworpen. Vast is komen te staan dat [zoon], de toen 7-jarige zoon van de verdachte, op 7 februari 2006 met een vuurwapen op zijn 5-jarige zusje [dochter] heeft geschoten. [dochter] heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Uit de medische informatie blijkt dat er verwondingen waren aan de nier, de twaalfvingerige darm en de lever en dat dit letsel potentieel dodelijk was. Ook de toedracht van het schietincident is voldoende vast komen te staan. [zoon] heeft het vuurwapen, waarmee hij heeft geschoten, gevonden in een kast op zijn slaapkamer, die hij met zijn broertje [zoon] deelt. De verdachte heeft verklaard dat hij het bewuste vuurwapen in huis heeft gehaald, omdat hij zich hierdoor veiliger voelde. Het wapen was aanvankelijk opgeborgen in de slaapkamer van de verdachte en zijn echtgenote. Op het moment dat deze slaapkamer werd verbouwd, hebben de ouders samen overlegd over een nieuwe opbergplaats voor het wapen. De keus is toen gevallen op de kast in de kinderslaapkamer. Anders dan de raadsman is de rechtbank op grond van het volgende van oordeel dat de verdachte wel degelijk een verwijt is te maken in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte en zijn vrouw hebben een geladen vuurwapen opgeborgen in de kinderkamer, in een kast die niet was afgesloten. Ook de doos waarin het wapen zich bevond, was niet op slot. De bewuste kast stond naast een stapelbed, waardoor de kinderen de bovenste plank van de kast gemakkelijk konden bereiken. De verdachte heeft verklaard dat het hem bekend was dat [zoon] "gek is van speelgoedwapens" en van films waarin wapens worden gebruikt. De verdachte wist dat [zoon] een speelgoedpistool had waarvan de slede naar achteren moest worden getrokken om door te laden, vergelijkbaar met het vuurwapen van de verdachte. De verdachte had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat [zoon] waarschijnlijk wist hoe hij een pistool moest doorladen. De voornoemde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat de verdachte zeer onvoorzichtig, nalatig en onachtzaam heeft gehandeld. Voorzienbaar is dat kinderen een geladen vuurwapen, dat zich in hun kamer bevindt, kunnen aanzien voor speelgoed met alle gevolgen van dien. Het schietincident en het letsel dat [dochter] daarbij heeft opgelopen is daarmee aan de verdachte toe te rekenen. Door het opbergen van het pistool in de kast op de kinderkamer, kon [zoon] het pistool pakken en ermee op zijn zusje schieten. Het standpunt van de raadsman, dat de verdachte heeft gehandeld zoals van een gemiddeld mens mocht worden verwacht, deelt de rechtbank niet. Het opbergen van een geladen vuurwapen in een kinderkamer kan niet als zodanig worden beschouwd. STRAFBAARHEID FEIT De bewezen feiten leveren op: 1. aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt; 2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie. De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft een vuurwapen en bijbehorende kogels in huis gehaald, terwijl hij wist dat het bezit hiervan verboden was. Vervolgens hebben de verdachte en zijn echtgenote dit vuurwapen en de munitie op enig moment opgeborgen in een niet-afgesloten kast in de slaapkamer van hun twee zoontjes, die toen 11 en 7 jaar oud waren. Dit terwijl de verdachte wist dat zijn zoontje [zoon] een voorliefde heeft voor speelgoedwapens en films waarin wapens worden gebruikt. Deze kennis heeft er echter niet toe geleid dat de verdachte en zijn vrouw het geladen vuurwapen hebben opgeborgen op een voor de kinderen onbereikbare plaats en - op zijn minst - in een afgesloten doos. De verdachte heeft hiermee verwijtbaar onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gehandeld. Dit handelen heeft dramatische en traumatische gevolgen gehad voor het gezin: het zoontje van de verdachte heeft op zijn zusje [naam] (5 jaar) geschoten en [zusje] is hierdoor ernstig gewond geraakt. Het bezit van vuurwapens tast in het algemeen de veiligheid van personen aan, maar de onderhavige zaak bevestigt nogmaals het gevaar van het voor handen hebben van vuurwapens. Naar het oordeel van de rechtbank kan op het vorenstaande niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een straf. Bij het bepalen van de (duur van de) op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, gedateerd 9 juni 2006, niet eerder is veroordeeld. De rechtbank zal eveneens in sterke mate rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte: het feit dat er sprake is van een gezinsdrama en de verdachte al door de gevolgen van het schietincident getroffen is en het feit dat de verdachte een eigen bedrijf heeft met een groot aantal personeelsleden. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 10 april 2006, waaruit blijkt dat de verdachte en zijn echtgenote - het schietincident niet in aanmerking genomen - goede ouders zijn die hun kinderen adequaat opvoeden. De voornoemde omstandigheden hebben ertoe geleid dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Ter voorkoming van recidive en als signaal naar de verdachte en de maatschappij zal de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Behalve op het reeds genoemde artikel is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden, - bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; - stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: - de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - legt de verdachte een taakstraf op bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdentwintig) uur, waarbij de Stichting Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werk-zaamheden de werkstraf dient te bestaan; - beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Dit vonnis is gewezen door: mr. Rutten, voorzitter, en mrs. Edgar en Koningsveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Pastoors, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2006. De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.