Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1244

Datum uitspraak2006-10-31
Datum gepubliceerd2006-11-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19/830369-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte, die een onberispelijke staat van dienst heeft van 32 jaar als ambulanceverpleegkundige, zo kort voor zijn pensionering in 2007, de maatregel van voorwaardelijke ontzegging van de uitoefening van het beroep van ambulanceverpleegkundige op te leggen, aangezien de rechtbank bij verdachte de kans op herhaling van een dergelijk feit niet aanwezaig acht.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1948, wonende [adres verdachte]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 17 oktober 2006. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H. Wijnberg, advocaat te Groningen. De officier van justitie mr. P.H.S. van Rest acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen: - een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren; - een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis; - de maatregel van ontzetting van de uitoefening van het beroep van ambulanceverpleegkundige voor de duur van 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 01 juni 2005 in de Bondsrepubliek Duitsland, althans in Nederland, in de uitoefening van het ambt/beroep van ambulanceverpleegkundige grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig een hoeveelheid medicijnen (te weten Erytromycine) intraveneus heeft toegediend aan [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003), die met een mede door verdachte bemande ambulance werd vervoerd, terwijl verdachte (uit hoofde van zijn ambt/beroep en/of zijn deskundigheid) wist, althans had moeten weten, dat dat medicijn (Erytromycine) via de bij die [naam slachtoffer] aangebrachte neussonde moest worden toegediend, althans niet intraveneus mocht/moest worden toegediend, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [naam slachtoffer] is overleden, althans zodanig letsel (geneesmiddelen embolie van de longvaten en/of vergiftiging) heeft bekomen, dat die [naam slachtoffer] aan de gevolgen daarvan is overleden; BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 01 juni 2005 in Duitsland, in de uitoefening van het ambt/beroep van ambulanceverpleegkundige aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig een hoeveelheid medicijnen (te weten Erytromycine) intraveneus heeft toegediend aan [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003), die met een mede door verdachte bemande ambulance werd vervoerd, terwijl verdachte uit hoofde van zijn ambt/beroep en zijn deskundigheid wist dat dat medicijn (Erytromycine) via de bij die [naam slachtoffer] aangebrachte neussonde moest worden toegediend, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [naam slachtoffer] is overleden; De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezen verklaarde levert op: Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep, strafbaar gesteld bij artikel 309, juncto artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit feit is begaan; - hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - het requisitoir van de officier van justitie; - het pleidooi van de raadsman van verdachte; - de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 21 december 2005, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld; De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval naast het opleggen van een werkstraf van na te melden duur een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. De rechtbank stelt voorop dat zij de overtuiging heeft dat verdachte niet met kwade bedoeling heeft gehandeld als gevolg waarvan [naam slachtoffer] is overleden. De rechtbank rekent het de verdachte echter wel aan dat hij tijdens het vervoer per ambulance aan genoemd kind op onjuiste wijze medicatie heeft toegediend, waarbij gesteld moet worden dat het een voor de verdachte onbekend medicijn betrof dat hij nooit eerder had toegediend en waarvan hij de werking niet kende. Bovendien heeft hij het medicijn toegediend zonder, zoals dat het vaste gebruik placht te zijn, tevoren overleg met een collega ambulanceverpleegkundige dan wel zonder tevoren overleg met het U.M.C.G. Groningen van waar het kind werd vervoerd naar Hengelo. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om aan de verdachte, die een onberispelijke staat van dienst van 32 jaar heeft als ambulanceverpleegkundige, zo kort voor zijn pensionering in 2007, de maatregel van voorwaardelijke ontzetting van de uitoefening van het beroep van ambulanceverpleegkundige op te leggen. De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte de volledige verantwoording van zijn falen op zich heeft genomen, dit falen zelve direct aan de moeder van het kind heeft uitgelegd en vervolgens zelve de betreffende instanties heeft ingelicht. Bovendien acht de rechtbank de kans op herhaling van een dergelijk incident vrijwel uitgesloten, mede gezien de door de betrokken organisaties (R.A.G. en U.M.C.G.) genomen maatregelen. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING VAN DE RECHTBANK De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast; De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter en mr. N.R. Boonstra en mr. A.M.E. van der Sluijs, rechters in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 31 oktober 2006, zijnde mr. Van der Sluijs buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.