Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1416

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-001480-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De eerste rechter heeft recht gedaan op een onjuiste grondslag, namelijk de grondslag van de tenlastelegging vervat in de inleidende dagvaarding gedateerd 27 januari 2006, welke dagvaarding is ingetrokken. Het hof vernietigt het vonnis en doet in hoger beroep recht op grondslag van de tenlastelegging vervat in de dagvaarding van 24 maart 2006, zoals de eerste rechter had behoren te doen, welke dagvaarding gelijkluidend is.


Uitspraak

Parketnummer: 20-001480-06 Uitspraak : 26 oktober 2006 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 april 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-856075-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Omvang van het hoger beroep Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1. is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot: - een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen hechtenis; - ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd geweest. Vonnis waarvan beroep De eerste rechter heeft recht gedaan op grondslag van de tenlastelegging vervat in de inleidende dagvaarding gedateerd 27 januari 2006. Blijkens de inhoud van het procesdossier is die dagvaarding evenwel ingetrokken gelijktijdig met de uitreiking van een andere dagvaarding, te weten: de dagvaarding gedateerd 24 maart 2006. De eerste rechter heeft alzo recht gedaan op een onjuiste grondslag. Het hof zal het bestreden vonnis daarom vernietigen; het zal de zaak evenwel niet naar de eerste rechter verwijzen. Dat zou onder de gegeven omstandigheden – de eerste rechter is ten onrechte niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het feit, ten laste gelegd bij de geldige dagvaarding – in de rede hebben gelegen. In het onderhavige geval zal het hof anders beslissen, aangezien de tenlastelegging in de beide hierboven besproken dagvaardingen gelijkluidend is. Het hof zal, na vernietiging van het bestreden vonnis, in hoger beroep recht doen op grondslag van de tenlastelegging vervat in de dagvaarding van 24 maart 2006, zoals de eerste rechter had behoren te doen. De verdachte is daardoor niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 09 januari 2006 te Nuland als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 995 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 9 januari 2006 te Nuland als bestuurder van een voertuig, (bedrijfsauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 995 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8, tweede lid (oud), aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid (oud), van de Wegenverkeerswet 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straffen Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Op grond daarvan acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het hierna te vermelden aantal uren, passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht. Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs in verband met zijn werk niet kan missen, wordt door het hof verworpen omdat: - het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak; - de verdachte reeds een aantal keren eerder terzake overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet met justitie in aanraking is geweest en het hof onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van langere duur noodzakelijk acht om de verdachte van de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doordringen. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 (oud), 176 (oud) en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 14 (veertien) dagen hechtenis. Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden. Bepaalt, dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. F. van Beuge, voorzitter, mr. H.D. Bergkotte en mr. R.R. Everaars- Katerberg, in tegenwoordigheid van dhr. R.H. Boekelman, griffier, en op 26 oktober 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.