Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1605

Datum uitspraak2006-11-06
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601727-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wie sprak de waarheid?


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/601727-05 Datum uitspraak: 06 november 2006 Verkort vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 oktober 2006, op welke terechtzitting de verdachte door zijn raadsman mr. P.H. Doedens, advocaat te Utrecht, is bijgestaan. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het ten laste gelegde feit ter terechtzitting van 23 oktober 2006 toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. Overwegingen Verdachte wordt verweten dat hij in de periode tussen 01 mei 2004 en 01 augustus 2004 aangeefster meerdere malen op diverse manieren heeft aangerand. Eén van die manieren is in de tenlastelegging feitelijk omschreven als "het meermalen, althans éénmaal, door hem, verdachte, in aanwezigheid van voornoemde "Aangeefster" zichzelf aftrekken en/of het in haar aanwezigheid door hem, verdachte vasthouden van zijn ontblote penis en/of het (daarbij) (herhaaldelijk) aan voornoemde "Aangeefster" (op voor haar dwingende toon) vragen zijn penis vast te houden en/of het klaar komen in aanwezigheid van die "Aangeefster" ...". Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet meer gebleken dan dat "Aangeefster" op het roepen van de verdachte is afgekomen en hem die handelingen heeft zien verrichten. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, op. De verdachte dient om die reden van dit gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het overige gedeelte van de tenlastelegging overweegt de rechtbank als volgt: Ter terechtzitting hebben zowel verdachte als aangeefster verklaard dat er op een dinsdag in de maand juni 2004 en de daaropvolgende donderdag en zaterdag seksuele handelingen tussen hen beiden hebben plaatsgevonden. Volgens verdachte hebben die handelingen plaats gevonden met instemming van beiden. Aangeefster heeft dit betwist. Aangeefster heeft verklaard dat zij tot het ondergaan van seksuele handelingen is gedwongen. Beide lezingen van de gebeurtenissen worden door wettige bewijsmiddelen ondersteund. Hoewel de rechtbank heeft getracht de waarheid boven tafel te krijgen, zijn noch uit het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan de rechtbank met redelijke zekerheid kan concluderen dat een van beide lezingen de juiste is. Nu de rechtbank niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd, heeft begaan, moet hij daarvan worden vrijgesproken. De vordering van de benadeelde partij c.q. aangeefster De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het ten laste gelegde feit. Nu aan de verdachte met betrekking tot hetgeen hem ten laste is gelegd, geen straf of maatregel zal worden opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing zal vinden, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij en de verdachte moeten ieder de eigen kosten dragen. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering. Dit vonnis is gewezen door mrs. E.F. Bueno, E.J. van Rijssen en I. Bruna, bijgestaan door S.E. Lim als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 november 2006.