Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1617

Datum uitspraak2006-10-31
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 05/4703
Statusgepubliceerd


Indicatie

Leges aanvraag bouwvergunning voor renovatie woningen. Jaar 2003. Eiseres (een woningstichting) is een toegelaten instelling welke uitsluitend werkzaam is in het belang van de volkshuisvesting als genoemd in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet. Eiseres heeft voor de renovatie van de woningen geen subsidie van enige overheid ontvangen. Legesvrijstelling van artikel 88 van de Woningwet is niet van toepassing. Beroep op rechtszekerheidsnbeginsel en vertrouwensbeginsel wordt verworpen.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4703 Uitspraakdatum: 31 oktober 2006. Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen Woningstichting [X] gevestigd te [Z], eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Van eiseres is bij nota gedagtekend 16 september 2003 ter zake van de behandeling van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning voor de renovatie van woningen in “[Z] [wijk A]” een bedrag aan € 25.795 aan leges geheven. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 september 2005 het besluit tot het heffen van leges gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 7 november 2005, op dezelfde datum ontvangen door de rechtbank, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006 te Arnhem. Namens eiseres zijn daar verschenen [B] en [C]. Namens verweerder is verschenen [D] Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast. Eiseres is een zogenoemde toegelaten instelling welke uitsluitend werkzaam is in het belang van de volkshuisvesting als genoemd in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet (hierna: de Wet). Op 20 augustus 2003 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning voor de renovatie van 61 woningen gelegen in [Z] “[wijk A]” met een aanneemsom van € 1.733.000 exclusief omzetbelasting (hierna: de aanvraag). De gevraagde bouwvergunning is verleend op 16 september 2003. Ter zake van de behandeling van de aanvraag heeft verweerder eiseres bij nota van 16 september 2003 een bedrag van € 25.795 aan leges in rekening gebracht. Voor de renovatie van de woningen heeft eiseres geen subsidie van enige overheid ontvangen. 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of ter zake van de aanvraag de legesvrijstelling van artikel 88 van de Wet van toepassing is. 4. Standpunten van partijen Volgens eiseres heeft verweerder in strijd met de Wet gehandeld door haar niet voor de aanvraag van de bouwvergunning met toepassing van artikel 88 van de Wet vrijstelling van leges te verlenen. Volgens eiseres heeft de wetgever met het doen vervallen van artikel 74 van de Wet per 1 januari 1998 niet de bedoeling gehad ook de legesvrijstelling van artikel 88 van die wet te laten vervallen. Volgens eiseres geschiedt het treffen van voorzieningen aan sociale huurwoningen door instellingen als genoemd in artikel 70, eerste lid, van de Wet ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van Hoofdstuk 5 van de Wet. Volgens eiseres heeft de vrijstelling steeds gegolden voor zowel gesubsidieerde als ongesubsidieerde instellingen. Eiseres verwijst hiervoor naar de toelichting op artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (hierna: BWS) zoals hierna onder 5 weergegeven. Volgens eiseres kan met het doen vervallen van bepalingen over subsidieverstrekking die waren opgenomen in de afdelingen 4 en 5, niet zijn beoogd de legesvrijstelling voor ongesubsidieerde voorzieningen te doen vervallen. Volgens eiseres blijkt ook uit de jaarlijkse aanpassing van de tekst van artikel 34 van het BWS dat de vrijstelling van artikel 88 van de Wet na 1 januari 1998 nog van kracht was. Volgens eiseres blijkt dat eveneens uit het hierna onder 5 opgenomen gedeelte uit de Nota “Mensen, wensen en wonen” van december 2000. Eiseres wijst er verder op dat artikel 34 BWS eerst op 31 december 2005 is komen te vervallen. Volgens eiseres is gezien de jaarlijkse aanpassing van de tekst van artikel 34 van het BWS de weigering van de vrijstelling voor zover niet in strijd met de wet, in strijd met het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst er in dit verband voorts op dat gemeenten de legesvrijstelling ook nog na 1 januari 1998 hebben verleend. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat sinds 1998 afdeling 4 van hoofdstuk 5 van de Woningwet niet meer het verlenen van geldelijke steun vanwege de gemeente regelt en dat als gevolg daarvan sindsdien geen stukken meer worden opgemaakt ter uitvoering van die afdeling en de legesvrijstelling van artikel 88 van de Wet daarom niet meer kan worden toegepast. Volgens verweerder is dit artikel sindsdien een loze bepaling. Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 5. Wettelijk kader Ingevolge artikel 2 in verbinding met artikel 5.2 van de bij de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2003 van de gemeente [Z] (hierna: de Verordening) horende tarieventabel is leges verschuldigd ter zake van onder meer het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van bouwvergunningen. Ingevolge artikel 4 van de Verordening worden leges niet geheven voor diensten die op grond van hogere wettelijke regelingen zijn vrijgesteld. Ingevolge artikel 88, eerste lid, van de Wet, zijn alle stukken die zijn opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 (“Voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting vanwege de gemeente of de provincie”) en 5 van hoofdstuk V van de Wet (“Verstrekking van geldelijke steun uit ’s Rijks kas”), voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën woningen, vrij van legesheffing. Artikel 34, eerste lid, van het BWS (tekst van 1 januari 2002 tot 26 december 2005) luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “De vrijdom van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten ten aanzien van stukken als bedoeld in artikel 88 van de Woningwet, is van toepassing op door sociale verhuurders te verhuren woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom niet hoger zijn dan f 186.000 (per 1 januari 2004: € 101.449) (…), alsmede op woningen, beheerd door een sociale verhuurder, waaraan voorzieningen worden getroffen waarvan de kosten meer bedragen dan € 22.689,01.”. In de Nota van Toelichting bij het BWS, van 6 oktober 1994, Stb. 744, is in verband met artikel 34, eerste lid, BWS, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt: “Bij het in dit lid gehanteerde begrip ‘ingrijpende voorzieningen’ moet worden gedacht aan (…) een benedengrens aan de kosten van f 50.000 (…). Onder dat begrip vallen (…) zowel gesubsidieerde als niet gesubsidieerde voorzieningen (…).”. In artikel 74 van de Wet, opgenomen in afdeling 4 van Hoofdstuk 5 daarvan, was tot 1 januari 1998, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “1. Bij besluit van de gemeenteraad kan aan toegelaten instellingen als bedoeld in de artikelen 70 en 72, geldelijke steun worden verleend ter tegemoetkoming in de door die instellingen in het belang van de volkshuisvesting te maken kosten. 2. Als in het belang van de volkshuisvesting te maken kosten worden in elk geval beschouwd kosten voor (…) d. het treffen van voorzieningen aan woningen en bijbehorende gebouwen en werken (…)”. Op 1 januari 1998 is met de inwerkingtreding van de Aanpassingswet derde tranche AWB II artikel 74 van de Wet komen te vervallen. In de Memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel (25 464, nr. 3) is in verband hiermee het volgende opgemerkt: “Vanaf 1993 verleent het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer alleen nog budgetten aan publiekrechtelijke rechtspersonen. (…) In de bepalingen van de Woningwet ten aanzien waarvan thans wordt voorgesteld dat zij vervallen – behalve artikel 74 zijn dat (…) -, zijn de grondslagen en daarmee samenhangende regels opgenomen voor het vóór 1993 geldende systeem. Deze artikelen zijn nooit aan de huidige situatie aangepast, omdat zich geen geschikte gelegenheid voordeed om ze te schrappen.”. In de Invoeringswet stedelijke vernieuwing die op 1 december 2000, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2000, inwerking is getreden, is voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “Artikel 8 Ten aanzien van op 31 december 1999 reeds verleende of vastgestelde financiële middelen of subsidies voor activiteiten in het kader van stedelijke vernieuwing uit ’s Rijks kas (…) blijft het bij of krachtens afdeling 5 van hoofdstuk V van de Woningwet bepaalde, zoals dat op die dag luidde, van toepassing. De eerste volzin is niet van toepassing, voorzover bij of krachtens artikel 9 andere regels worden gegeven. Artikel 9 1. Bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur worden regels gegeven met betrekking tot de uitbetaling en de besteding van de financiële middelen en de subsidies, bedoeld in artikel 8 (..) 6. Na de inwerkingtreding van deze wet berusten het Besluit woninggebonden subsidies 1995 en het Besluit locatiegebonden subsidies uitsluitend op het eerste lid van dit artikel.”. In de nota Mensen, werken en wonen, TK 2000-2001, 27 559, nr. 2, opgesteld door de staatssecretaris en de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Deze nota, in het regeerakkoord aangekondigd als de beleidsnota <>, gaat over het woonbeleid voor de komende tien jaar (…) 10.4 Positie en verantwoordelijkheden van woningcorporaties: <> III Overige Thema’s (…) Marktwerking en concurrentie (…) De vrijstelling van legesheffing bij ingrijpende woningverbeteringen wordt voor alle partijen opengesteld.”. Artikel 34 van het BWS is vervallen met de inwerkingtreding van artikel 20, derde lid, van het Besluit locatiegebonden subsidies 2005, Staatsblad 2005/498, (hierna: BLS 2005) op 27 december 2005 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005. In de toelichting bij artikel 20 BLS 2005 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Met het schrappen van dit artikel wordt uitvoering gegeven aan een aanbeveling uit het MDW-rapport “Corporaties tussen vangnet en vrijhandel” van december 1999. In het rapport is geconstateerd dat er geen reden is om woningcorporaties wat betreft de leges in een gunstiger positie te plaatsen dan andere partijen op de woningmarkt. Het was de bedoeling om de wettelijke basis van deze vrijstelling, welke is gelegen in artikel 88 van de Woningwet te doen vervallen bij de invoering van de Woonwet. Nu de Woonwet niet verder in procedure is gebracht, is er in eerste instantie voor gekozen om artikel 34 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 te schrappen. Daarmee is de legesvrijstelling voor sociale verhuurders feitelijk vervallen.”. 6. Overwegingen Op grond van artikel 74 van de Wet kon tot 1 januari 1998 aan toegelaten instellingen als die van eiseres door gemeenten geldelijke steun worden verstrekt voor het treffen van voorzieningen. Voor de hiermee samenhangende handelingen gold voor zover was voldaan aan de in artikel 34 van het BWS een vrijstelling van leges. Uit de Nota van toelichting bij artikel 34 zoals hiervoor weergegeven onder 5, blijkt dat de besluitgever deze vrijstelling ook van toepassing achtte in gevallen waarin geen sprake was van geldelijke steun verleend door gemeenten en overigens wel aan de voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling was voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank ontbrak daarvoor echter een wettelijke basis. Indien geen sprake was van geldelijke steun vanwege een gemeente kon immers reeds toen al niet gesproken worden van stukken opgemaakt ter uitvoering van afdeling 4 van hoofdstuk 5. In 1998 is de regeling voor geldelijke steun vanwege gemeenten komen te vervallen. Artikel 34 kan derhalve sindsdien alleen betekenis hebben voor die gevallen waarin geldelijke steun wordt verleend door het rijk op grond van het bepaalde in afdeling 5 van Hoofdstuk 5 van de Wet dan wel voor gevallen waarin vóór 1998 door gemeenten geldelijke steun was verleend voor voorzieningen waarvan de realisering eerst na 1 januari 1998 heeft plaatsgevonden. Daarvan is in het geval van eiseres geen sprake. Dit betekent dat eiseres op basis van de wet geen aanspraak kan maken op toepassing van de legesvrijstelling van artikel 88 van de Wet. In verband met het antwoord op de vraag of het rechtszekerheidsbeginsel meebrengt dat verweerder aan eiseres niettemin voor de aanvraag een vrijstelling van leges dient te verlenen, acht de rechtbank het volgende van belang. Zo het gestelde in de Nota van Toelichting bij het BWS, van 6 oktober 1994, Stb. 744, zoals hiervoor weergegeven onder 5, meebracht dat ondanks het ontbreken van een wettelijke basis daarvoor door gemeenten ook voor niet-gesubsidieerde voorzieningen een legesvrijstelling diende te worden verleend, dan gold dit in ieder geval niet meer vanaf de datum van intrekking van artikel 74 van de Wet, te weten 1 januari 1998, waarmee de wettelijke basis voor de vrijstelling van door gemeenten gesubsidieerde voorzieningen is komen te vervallen. De rechtbank onderkent dat de motivering van de intrekking in de Aanpassingswet derde tranche AWB II onduidelijk is en mogelijk verwarring heeft teweeg gebracht bij eiseres en andere woningbouwcorporaties, maar dit kan niet meebrengen dat aan eiseres in strijd met de wet een vrijstelling van leges moet worden verleend. Ook de inhoud van de nota Mensen, werken en wonen zoals hiervoor onder 5 weergegeven kan dit niet bewerkstelligen. De rechtbank begrijpt uit deze nota dat bij de regering op enig moment het voornemen heeft bestaan om de toepassing van de vrijstelling uit te breiden naar alle gevallen waarin sprake is van een ingrijpende woningverbetering. Uit de latere intrekking van artikel 34 BWS leidt de rechtbank af dat de regering hierop is teruggekomen. De eventuele onrechtmatigheid hiervan jegens eiseres kan in deze procedure niet worden getoetst. Het voorgaande brengt mee dat het beroep van eiseres op het rechtszekerheidsbeginsel moet worden verworpen. Ook het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen. Zij heeft immers niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat door of namens verweerder handelingen zijn verricht of uitlatingen zijn gedaan waarmee het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat eiseres voor de bouwvergunning een legesvrijstelling zou krijgen. Aan uitlatingen of gedragingen van andere gemeenten kan geen vertrouwen worden ontleend aangezien aan hen in deze geen bevoegdheid toekomt. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 7. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 8. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter en mr. J.J. Catsburg en mr. A.J.H. van Suilen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.