Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1898

Datum uitspraak2006-11-09
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers05/985146-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling voor als ambtenaar aannemen van een gift bij aankoop woning


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER Parketnummer : 05/985146-05 Datum zitting : 13 april 2006, 29 juni 2006 en 26 oktober 2006 Datum uitspraak : 9 november 2006 TEGENSPRAAK In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Arnhem tegen naam : [verdachte], geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats], adres : [adres], plaats : [woonplaats]. Raadsman: mr P. Buikes, advocaat te Apeldoorn. 1. De inhoud van de tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat: 1. hij op of omstreeks 30 november 1999, althans in of omstreeks de periode van 19 oktober 1999 tot en met 16 maart 2000, in de gemeente Duiven en/of elders in Nederland, (telkens) als ambtenaar, in de functie van bedrijvencontactfunctionaris, in dienst van de gemeente Duiven, (telkens) een of meer gift(en), te weten een of meer betaling(en) van (een) geldbedrag(en) van een totaalbedrag van circa fl. 70.260,00, heeft aangenomen van [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn, wetende dat die gift(en) hem, verdachte, (telkens) werd(en) gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, namelijk om (telkens) in zijn bediening als ambtenaar bij de gemeente Duiven, in de functie van bedrijvencontactpersoon, en als zodanig (mede) belast met het behartigen van de zogeheten "bedrijven-portefeuille" van die gemeente en een relatie tussen hem, verdachte, en de gemeente Duiven enerzijds en ondernemers anderzijds te (onder)houden binnen welke relatie en als gevolg van welke relatie door verdachte [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn, wordt aangeprezen als zijnde de aannemer waarmee de ondernemer(s) een aannemingsovereenkomst moet(en) sluiten voor de bouw van (een) nieuw te bouwen bedrijfspand(en) en dientengevolge aan [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn een of meer opdracht(en) zijn verstrekt en/of zullen worden verstrekt; 2. hij op of omstreeks 6 april 2001, althans in het jaar 2001, in de gemeente Almelo en/of Arnhem en/of elders in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over het jaar 2000, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over dat jaar een te laag bedrag als loon uit dienstbetrekking en/of overige inkomsten uit arbeid en/of uitkeringen, althans een te laag belastbaar inkomen, was/waren vermeld / opgegeven / aangegeven; 2. Het onderzoek ter terechtzitting De zaak is op 13 april 2006, 29 juni 2006 en 26 oktober 2006 ter terechtzitting onderzocht. Ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2006 is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P. Buikes, advocaat te Apeldoorn. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen hechtenis, alsmede een geldboete ten bedrage van € 10.000,-- subsidiair te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen. Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. 2a De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het feit is verjaard. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op het feit, strafbaar gesteld in artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (oud) staat een strafmaximum van minder dan 2 jaar. Blijkens artikel 70, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht geldt dus een verjaringstermijn van zes jaar. Ingevolge artikel 71, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht vangt de termijn van verjaring aan op de dag, na die waarop het feit is gepleegd. De vervolging tegen verdachte is aangevangen op 18 november 2005, zijnde het moment waarop de lopende verjaring zou kunnen worden gestuit. De raadsman stelt dat op het moment dat een prijsafspraak werd gemaakt met betrekking tot de nieuwbouwwoning, te weten op 15 juni 1999, het feit voltooid was en de verjaringstermijn is gaan lopen. Het feit was dus op 15 juni 2005 verjaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. Allereerst wordt overwogen dat aan verdachte, kort gezegd, ten laste is gelegd dat hij op of omstreeks 30 november 1999, althans in of omstreeks de periode van 19 oktober 1999 tot en met 16 maart 2000 een gift heeft aangenomen, zoals bedoeld in artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Nu op 18 november 2005, met het uitreiken van de dagvaarding aan verdachte, de vervolging jegens verdachte is aangevangen, is gelet op de toepasselijke verjaringstermijn van zes jaren, het tenlastegelegde feit niet verjaard. De rechtbank overweegt voorts dat de strekking van het feit dat verdachte verweten wordt is gelegen in een bevoordeling van verdachte bij de koop van zijn woning in het nieuwbouwproject De Nieuwelingen te Duiven. Volgens de raadsman is op 15 juni 1999 tussen [naam] van bouwbedrijf [naam] en verdachte een mondelinge koopovereenkomst gesloten betreffende een van de woningen in het nieuwbouwproject. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat de in juni overeengekomen prijs van fl. 500.000,-- geen reële prijs was, zodat op dat moment ook niet van een gift aan verdachte kan worden gesproken. Eerst op 30 november 1999 heeft [naam] verdachte schriftelijk een aanbod gedaan waarvan mogelijk sprake is van een materiële bevoordeling. De te maken kosten voor het bouwen van het –ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp (zoals bekend op 15 juni 1999) in kwaliteit verbeterd- woonhuis waren namelijk gestegen van fl. 500.000,-- naar een bedrag van fl. 557.500,--. Ondanks die stijging van de kosten van fl. 57.500,-- bleef de prijs voor verdachte zoals op 15 juni 1999 overeengekomen. Het delict zoals omschreven in artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (oud) is eerst voltooid nadat de gift is geaccepteerd en gesproken kan worden van een materiële bevoordeling. Dat moment heeft zich naar het oordeel van de rechtbank mogelijk voorgedaan in de periode van 30 november 1999 tot en met 6 december 1999, te weten het moment waarop verdachte het in de brief van 30 november 1999 door [naam] gedane aanbod voor akkoord heeft ondertekend en geretourneerd. Nu de dagvaarding verdachte op 18 november 2005 is uitgereikt, is de verjaring gestuit en kan het Openbaar Ministerie worden ontvangen in zijn vervolging. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen voor fiscale delicten als vastgesteld door het College van Procureurs-Generaal. Het gaat daarbij om de richtlijn over het jaar 2001, vastgesteld op 12 december 2000 en in werking getreden met ingang van 1 januari 2001, nummer BOB 2001/1. Inzake deze richtlijn komt een particulier eerst voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking, indien de beweerdelijk ontdoken belasting gedurende de onderzoeksperiode fl. 12.000,-- of meer bedraagt en de zaak ten minste twee punten krijgt krachtens de bij de regeling behorende lijst prioriteitsbepaling. Het Openbaar Ministerie heeft, aldus de raadsman, in strijd met deze regeling gehandeld. Dit verweer wordt verworpen. Nu de ten laste gelegde ambtelijke corruptie het “dominante” gronddelict is, zijn niet (alleen) de Aanmeldings-, Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen voor fiscale en douanedelicten van toepassing, maar juist ook die terzake van ambtelijke corruptie (ten tijde van de vervolgingsbeslissing gold de Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie van 08-10-2003, die directe werking had). Gelet op de inhoud van die regels (die anders dan de fiscale vervolgingsrichtlijnen geen kwantitatieve methodiek kennen, maar een benadering voorschrijven van geval tot geval op basis van een aantal factoren) en op het evidente belang van handhaving van de bestuurlijke integriteit kan niet gezegd worden dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid niet tot dagvaarding had mogen overgaan dan wel dat verdachte er op mocht vertrouwen dat hij voor het nauw met het hoofddelict samenhangende belastingdelict niet zou worden gedagvaard. 3. De beslissing inzake het bewijs Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat: 1. hij in de periode van 30 november 1999 tot en met 06 december 1999, in de gemeente Duiven als ambtenaar, in de functie van bedrijvencontactfunctionaris, in dienst van de gemeente Duiven, een gift te weten een geldbedrag van fl. 57.500,00, heeft aangenomen van [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn, wetende dat die gift hem, verdachte, werd gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, namelijk om in zijn bediening als ambtenaar bij de gemeente Duiven, in de functie van bedrijvencontactpersoon, en als zodanig (mede) belast met het behartigen van de zogeheten "bedrijven-portefeuille" van die gemeente en een relatie tussen hem, verdachte, en de gemeente Duiven enerzijds en ondernemers anderzijds te (onder)houden, binnen welke relatie en als gevolg van welke relatie door verdachte [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn, wordt aangeprezen als zijnde de aannemer waarmee de ondernemer(s) een aannemingsovereenkomst moet(en) sluiten voor de bouw van (een) nieuw te bouwen bedrijfspand(en) en dientengevolge aan [naam] Bouw B.V., lokatie Apeldoorn een of meer opdracht(en) zijn verstrekt en/of zullen worden verstrekt; 2. hij omstreeks 6 april 2001, in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting / Premie Volksverzekeringen over het jaar 2000, onjuist en onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen / de Belastingdienst, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over dat jaar een te laag bedrag als overige inkomsten uit arbeid althans een te laag belastbaar inkomen, was vermeld / opgegeven / aangegeven; Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af, zoals verdachte trouwens ook ter zitting bevestigd heeft, dat hij in de loop van 1999 een prijsafspraak betreffende de vrijstaande woning in het project De Nieuweling met [naam] van aannemer [naam] heeft gemaakt voor fl. 500.000,--. Uit het onderzoeksdossier van de Fiod blijkt dat [verdachte] heeft verklaard: “Ik heb met [naam] gesproken. Ik had in een gesprek een prijsindicatie gekregen van [naam] en uiteindelijk pakte het duurder uit. Ik weet alleen niet meer hoe ik de brief moet plaatsen ik denk dat ik met hem gesproken heb en tegen hem heb gezegd: Willem, ik heb van jou een bepaalde prijsafspraak gekregen, nu wordt het duurder en ik vind dat ik aan die afspraak toch een bepaald recht mag ontlenen. De prijs die we hadden afgesproken lag veel lager dan de prijs waar [naam] uiteindelijk mee kwam .” En verder: “Ik denk dat [naam] in deze brief gewoon heeft teruggerekend om op die vijf ton uit te komen.“ Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de brief d.d. 30 november 1999 van [naam] aan verdachte. Hierin wordt een koopsom vermeld van fl.557.500. De woning wordt verdachte echter aangeboden voor een bedrag van fl.500.000,- v.o.n., inclusief BTW. “Het verschil van fl.57.500,-- zal met u worden afgerekend als een minderwerkpost op de meer- en minderwerklijst”, aldus de brief. De berekening in de bijlage komt uit op een totaalprijs van fl.500.000,--. Het verschil van fl.57.500,-- wordt afgetrokken middels het vervallen van kostenposten waaronder makelaarscourtage, maar ook middels ter zitting onverklaard gebleven posten: “korting bouwprijs” ad fl.10.000,--, “Vervallen resultaat projectontwikkeling” ad fl.9.000,--, “Korting uit verkoopprijs” ad fl.6.500,-- en “extra afronding” ad fl.12.300,--. Zowel ter zitting als in zijn notitie d.d. 4 maart 2005 heeft [naam] aangegeven dat [naam] geen zakelijk of commercieel belang had bij deze transactie. In genoemde notitie geeft hij aan dat [verdachte] voor hem een belangrijk contactpersoon bij de gemeente was. In zijn verklaring tegenover de Fiod heeft [verdachte] dit ook bevestigd. Ook het bezoekrapport van [naam] aan [verdachte] d.d. 6 januari 1999 bevestigt het belang van [naam] bij [verdachte]. [verdachte] wist dat de desbetreffende woning ‘opgewaardeerd’ was t.o.v. het moment waarop de afspraak ad f. 500.000,-- werd gemaakt. Desalniettemin houdt [verdachte] [naam] aan die vijf ton. [verdachte] verklaart : Ik was mij ervan bewust dat [naam] op zijn minst een stuk winst moest inleveren. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte], bij het accepteren van het aanbod van [naam] d.d. 30 november 1999 moet hebben begrepen dat hij een korting kreeg van substantiële omvang, die niet door zuivere (integere) commerciële of zakelijke belangen zijdens [naam] werd ingegeven, doch door [naam]s inschatting dat [verdachte] zou kunnen bevorderen dat [naam] opdrachten van de gemeente zou krijgen. Voor de goede orde merkt de rechtbank voorts nog op dat dit oordeel impliceert dat bij het maken van de afspraak over meergenoemde vijf ton (juni 1999) nog niet duidelijk was of [verdachte] zich hiermee een financieel voordeel verschafte. De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. 4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van feit 1: Als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen. Ten aanzien van feit 2: Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. 5. De strafbaarheid van het/de feit(en) De feiten zijn strafbaar. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten.Verdachte is dus strafbaar. 7. De motivering van de sanctie(s) Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met: - de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op: - de justitiële documentatie betreffende verdachte, gedateerd 07 maart 2006; De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte beschikte vanwege zijn positie over belangrijke informatie over dit project en kon daardoor in een vroeg stadium gaan onderhandelen met [naam]. Terwijl de aanvankelijke prijs van f.500.000,-- op dat moment waarschijnlijk reëel was, moet worden vastgesteld dat nadien belangrijke kwaliteitsverbeteringen zijn doorgevoerd aan de woning van verdachte. In normale situaties zouden de kostenstijgingen die hiervan het gevolg zijn, worden doorberekend aan de koper. Bij verdachte is dit niet gebeurd en de rechtbank is niet gebleken dat enige andere reden dan de positie van verdachte in relatie tot [naam] hiervan de reden heeft gevormd. Aldus heeft verdachte schaamteloos misbruik gemaakt van zijn positie als ambtenaar door tenminste voor fl.57.500,-- korting te accepteren. De rechtbank acht dit zeer ernstig omdat het vertrouwen dat de gemeente als werkgever en de gehele samenleving in ambtenaren moet kunnen hebben op grove wijze is geschaad. De door de officier van justitie gevorderde eis is in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. 8. De toegepaste wettelijke bepalingen De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 91 en 362 (oud) van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 68 en 69 van de Algemene Wet Inzake Rijksbelastingen. 9. De beslissing De rechtbank, rechtdoende: Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten¬zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van 2 (twee) jaren. De tenuitvoerleg¬ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef¬tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. een betaling van een geldboete te bedrage € 10.000,-- (tienduizend euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van eenhonderdvijfentachtig (185) dagen hechtenis. het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (eenhonderdtachtig) uren. Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid. Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken. Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast. Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen. Aldus gewezen door: mr. E.M. Vermeulen, rechter, als voorzitter, mr. P.A.H. Lemaire, rechter, mr. M. Keppels, rechter, in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 november 2006.