Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2059

Datum uitspraak2006-10-13
Datum gepubliceerd2006-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 05/792 en Awb 05/793
Statusgepubliceerd


Indicatie

Naturalisatie. Toelating. Rechtmatig verblijf. Hardheidsclausule. Onder "toelating" als bedoeld in artikel 8, 1, c jo. artikel 1, g, van de Rijkswet op het Nederlanderlanderschap (RWN) valt niet "rechtmatig verblijf" als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000. Rechtmatig verblijf van de vreemdeling in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag houdt naar zijn aard niet in de instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van die vreemdeling. Daaraan doet niet af dat een dergelijke periode van rechtmatig verblijf achteraf alsnog kan meetellen voor de berekening van de periode van vijf jaar "toelating en hoofdverblijf" in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, indien vergunning wordt verleend met ingang van de datum van aanvraag. Verweerder ziet artikel 10 van de RWN als een hardheidsclausule en onderzoekt kennelijk ook zonder expliciet verzoek daartoe of toepassing van deze bepaling is geïndiceerd gelet op de aangevoerde omstandigheden.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 05/792 en AWB 05/793 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [xxx], eiser, [xxx], eiseres, beiden wonende te Zwijndrecht, tezamen te noemen: eisers, gemachtigde: mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, tegen De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluiten van 24 februari 2005 de verzoeken van eisers om naturalisatie afgewezen. Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 22 maart 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluiten van 26 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben eisers bij faxbericht van 5 juli 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. De beroepen zijn gevoegd behandeld op 29 maart 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eisers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is niet verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Wettelijk kader Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) luidt: Voor de toepassing van deze Rijkswet wordt verstaan onder (...) g. toelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba;" Artikel 7, eerste lid, van de RWN luidt: "Met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken." Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN luidt: "Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker (...) c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, toelating en hoofdverblijf heeft;" Artikel 10 van de RWN luidt: "Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid." Onder "ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c" bevat de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap" onder meer de volgende passage: "Van 'toelating' in Nederland als bedoeld in de RWN is sprake indien verzoeker rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en l, Vw 2000." Onder "Artikel 10. 1. Algemeen" bevat de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap onder meer de volgende passages: "Dit artikel biedt de mogelijkheid van naturalisatie wanneer aan bepaalde voorwaarden niet is voldaan. Uitgangspunt is dat er sprake is van een 'zeer bijzonder' geval. In uitzonderlijke gevallen kunnen er belangen zijn die prevaleren boven het handhaven van de wettelijke voorwaarden voor naturalisatie. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse, Nederlands -Antilliaanse of Arubaanse belangen zich voordoen, zoals op het gebied van de internationale economische en culturele betrekkingen. In concreto kan worden gedacht aan vreemdelingen die in aanmerking komen voor een functie waarvoor het Nederlanderschap vereist of gewenst is en eventueel hun echtgenoten/partners. Ook in gevallen van ernstig ambtelijk verzuim of om humanitaire redenen kan afgeweken worden van de geldende voorwaarden voor naturalisatie. (...) Een verzoek om toepassing van artikel 10 zal dus gemotiveerd moeten worden. Tevens moet exact worden aangegeven van welke vereisten in artikel 8, 9 of 11 afwijking wordt verzocht." 2.2. Bestreden besluiten De bestreden besluiten strekken tot handhaving van de afwijzingen van de verzoeken tot verlening van het Nederlanderschap. Eisers zijn eerst op 26 februari 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Naar de opvatting van verweerder hebben eisers derhalve onmiddellijk voorafgaand aan hun verzoeken tot naturalisatie van 24 februari 2005 nog geen vijf jaar aaneengesloten rechtmatig toelating binnen het koninkrijk en voldoen zij dus niet aan artikel 8,eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. 2.3. Gronden van beroep Eisers achten de bestreden besluiten in strijd met het motiveringsbeginsel. Zij verblijven reeds vanaf 24 februari 1998 in Nederland in afwachting van de beslissing op hun aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel en hebben vanaf die datum rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Eisers stellen aldus te voldoen aan de voorwaarde van vijf jaren toelating en hoofdverblijf in Nederland onmiddellijk voorafgaande aan hun verzoeken als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, omdat "rechtmatig verblijf" volgens artikel 8 van de Vw 2000 is inbegrepen in "toelating en hoofdverblijf". Subsidiair menen eisers dat verweerder een te beperkte interpretatie van artikel 10 van de Rwn toepast, omdat ook de individuele belangen en omstandigheden bij die toepassing een rol spelen. Naar de opvatting van eisers heeft verweerder in hun bijzondere geval ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid ex artikel 10 van de RWN af te wijken van onder meer artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Eisers zijn van mening dat hun geval bijzonder is nu eiser op 20 december 2002 een eerste aanvraag tot naturalisatie heeft ingediend. Niet alleen heeft verweerder volgens eisers het bezwaar van eiser tegen de afwijzing daarvan ten onrechte ongegrond verklaard, maar bovendien is bij de invoering van de RWN bepaald dat onder meer het huidige artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN niet van toepassing is op aanvragen daterend van voor de inwerkingtreding, zijnde 1 april 2003 en dat daarop dus de gunstiger voorwaarden van voor die datum van toepassing zijn. Eiser acht het in strijd met redelijkheid en billijkheid dan wel met het fair play-beginsel dat verweerder niet ook zijn onderhavige aanvraag toetst aan dat gunstiger regime. Voorts is aan eisers naar zij stellen bij vergissing een verblijfsvergunning vanaf 26 februari 1998 onthouden. Ook heeft de gemeente Zwijndrecht naar de mening van eisers het vertrouwen gewekt dat zij in aanmerking komen voor naturalisatie. Eisers menen ook dat verweerder jegens hen in strijdt handelt met het gelijkheidsbeginsel; naar hun opvatting zit er een onrechtvaardig verschil in de regeling bij en krachtens de Vw 2000 en de regeling volgens artikel 10 van de RWN. Als bijzonder in de zin van artikel 10 van de RWN merken eisers voorts aan de omstandigheid dat eiser in aanmerking komt voor een baan bij het Ministerie van Defensie zodra hij het Nederlanderschap heeft verkregen. De opvatting van verweerder dat genoemd artikel 10 slechts ziet op redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen achten eisers te beperkt, zodat verweerder een verkeerde maatstaf heeft gehanteerd. 2.4. Beoordeling 2.4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, van de RWN is bepalend voor de betekenis van het begrip toelating: de instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling. Gelet daarop acht de rechtbank verweerders opvatting overeenkomstig de Handleiding dat onder "toelating" in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN moet worden verstaan "rechtmatig verblijf" als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, en l, van de Vw 2000, juist. Tezamen genomen betreffen deze bepalingen alle verblijfstitels krachtens de Vw 2000 voor bestendig verblijf in Nederland. Anders dan eisers kennelijk menen houdt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning naar zijn aard niet in de instemming met het bestendig verblijf van die vreemdeling. Daaraan doet niet af dat een dergelijke periode van rechtmatig verblijf achteraf alsnog kan meetellen voor de berekening van de periode van vijf jaar "toelating en hoofdverblijf" in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, indien vergunning wordt verleend met ingang van de datum van aanvraag. Eisers beschikken over een verblijfstitel voor bestendig verblijf als hiervoor bedoeld, te weten een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, die is ingegaan op 26 februari 2001. De daaraan voorafgaande periode van rechtmatig verblijf van eisers vanaf 24 februari 1998 telt gelet op het vorenoverwogene niet mee. Eisers hebben hun onderhavige verzoeken tot naturalisatie ingediend op 17 juni 2004. Derhalve is verweerder terecht van opvatting dat eisers niet voldoen aan de voorwaarde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN dat zij tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan hun verzoek toelating en hoofdverblijf hebben in Nederland. 2.4.2. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft verweerder bij de toepassing van artikel 10 van de RWN beoordelingsruimte waarvan de invulling primair tot zijn verantwoordelijkheid behoort en is het aan hem om alle zijns inziens relevante feiten en omstandigheden te laten meewegen bij de vraag of er sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in deze bepaling. De rechtbank mag dit oordeel van verweerder derhalve slechts terughoudend toetsen (bijvoorbeeld: de uitspraak van 15 februari 2006, nr. 200510426; LJN: AV1833). Dit laat onverlet dat de beoordelingsruimte van verweerder in deze niet onbegrensd is en dat hij zijn standpunt geen toepassing te willen geven aan artikel 10 van de RWN deugdelijk en kenbaar dient te motiveren. De rechtbank constateert dat eisers noch in eerste aanleg noch in bezwaar expliciet hebben verzocht om toepassing van artikel 10 van de RWN. De rechtbank begrijpt uit de bestreden besluiten, als toegelicht in het verweerschrift, dat verweerder desondanks naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft bezien of er aanleiding bestond toepassing te geven aan deze bepaling. Verweerder heeft het bezwaar van eisers kennelijk mede opgevat als strekkende ten betoge dat verweerder vanwege schending van door verweerders brieven opgewekt vertrouwen niet mocht vast houden aan de eis van vijf jaren van "toelating en hoofdverblijf" direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie volgens artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Eisers hebben verweerders opvatting dat hij in genoemde brieven niet de indruk heeft gewekt dat eisers na het overleggen van de juiste stukken zouden worden genaturaliseerd, in beroep niet, althans niet genoegzaam onderbouwd, bestreden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt dienaangaande genoegzaam heeft gemotiveerd. Ook hetgeen eisers overigens - eerst in beroep - hebben aangevoerd inzake artikel 10 van de RWN treft geen doel. Gesteld noch gebleken is dat eisers dit niet reeds bij hun aanvragen hadden kunnen aanvoeren of in elk geval in de bezwaarfase. Evenmin is gesteld of gebleken dat die stellingen van eisers zodanig aansluiten bij hetgeen wel in bezwaar is aangevoerd, dat het ex tunc-karakter van de toetsing in beroep zich niet zou verzetten tegen de inhoudelijke behandeling van die stellingen. 2.4.3. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding een der partijen te veroordelen in de kosten van de andere partij. Mitsdien beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht, -verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en E. van Naaijen-Kleunen, griffier, ondertekend. De griffier is buiten staat De rechter, te tekenen Uitgesproken in het openbaar op: 13 oktober 2006 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.