Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2192

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers101/2006 NOT
Statusgepubliceerd
SectorNotariskamer


Indicatie

Notaris heeft verwijtbaar gehandeld door te volstaan met de mededeling aan de legatarissen dat het saldo van de nalatenschap onvoldoende is om de legaten geheel uit te keren en dat deze legaten naar evenredigheid zouden worden verminderd.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER Beslissing van 26 oktober 2006 in de zaak onder rekestnummer 101/2006 NOT van: MR. [X], notaris te [plaats], APPELLANT, gemachtigde: mr. T.P. Hoekstra, t e g e n [Y], wonende te [plaats], GEÏNTIMEERDE, gemachtigde: mr. P.R. van den Elst. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Van de zijde van appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 18 januari 2006 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, verder te noemen de kamer, van 13 december 2005, verzonden op 22 december 2005, waarbij de klacht van geïntimeerde, hierna te noemen klager, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk gegrond is verklaard en de notaris wat de gegrondverklaring betreft de maatregel van berisping is opgelegd. 1.2. Van de zijde van de notaris is het verzoekschrift aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 16 februari 2006. 1.3. Van de zijde van klager is op 28 april 2006 een verweerschrift - met één bijlage - ingediend. 1.4. Op 13 september 2006 is van de zijde van de notaris nog een aanvullende bijlage ingediend ter griffie van het hof. 1.5. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 14 september 2006. Klager, de notaris en hun gemachtigden zijn verschenen en hebben het woord gevoerd, de gemachtigden aan de hand van pleitnotities. De gemachtigde van de notaris heeft aan zijn pleitnotitie een aanvullende bijlage gehecht. Aan klager is verzocht binnen een week een reactie te geven op genoemde bijlage. Bij brief, ter griffie van het hof binnengekomen op 19 september 2006, is van de zijde van klager een reactie gegeven. 2. De stukken van het geding Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken. 3. De feiten Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. 4. Beoordeling van de bestreden beslissing Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve in zoverre vernietigen. 5. Het standpunt van klager 5.1. De tegen de notaris gerichte klacht spitst zich toe op de volgende gedragingen: a. De notaris heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager als legataris. In zijn brief aan klager van 8 april 2004 heeft t de notaris gemeld dat het saldo van de nalatenschap onvoldoende is om de legaten geheel uit te keren. Op grond van een bepaling in de wet, zo schreef de notaris, dienden de legaten naar evenredigheid te worden verminderd. Inmiddels is gebleken dat er geen enkele uitkering uit de nalatenschap valt te verwachten. Klager stelt dat de notaris deze situatie in de hand heeft gewerkt: hij had er rekening mee moeten houden dat de erven niet over de financiële middelen zouden beschikken om het aan klager gelegateerde bedrag te voldoen. Klager gaat er daarbij vanuit dat de erven door de notaris niet gewezen zijn op de mogelijkheid dat zij de nalatenschap beneficiair konden aanvaarden. Ook stelt klager vraagtekens bij de diverse transacties tussen de erven en familieleden waarbij onroerende zaken uit de nalatenschap zijn verkocht, zonder toestemming van de legatarissen, tegen koopprijzen die beduidend onder de taxatiewaarden liggen. Klager betwist dat is gezocht naar andere kopers. In genoemde transacties speelde de notaris, als passerend notaris, een rol. De notaris had moeten weten dat de legatarissen uit de opbrengsten van deze transacties niet zouden kunnen worden voldaan. b. Door toedoen van de notaris is aan klager een onjuiste aanslag successierecht opgelegd door de belastingdienst. Klager acht het onbegrijpelijk dat een bedrag aan successierecht is voldaan, terwijl daar feitelijk geen enkele verkrijging tegenover heeft gestaan. c. De notaris heeft ten behoeve van de erven een rekening en verantwoording opgesteld die op verschillende onderdelen onjuist en onvolledig is. De rekening en verantwoording, gedateerd 5 januari 2005, komt op nihil uit, terwijl de schulden (inclusief de legaten) daarin niet zijn meegenomen. Uit deze rekening en verantwoording is voorts niet af te leiden hoe de beginsituatie en de eindsituatie van de nalatenschap waren, noch de tussengelegen mutaties. Voorts zijn sommige bezittingen, waaronder onroerend goed, niet terug te vinden in de rekening en verantwoording. Tenslotte concludeert klager dat blijkbaar een aanzienlijk deel van de nalatenschap is verdampt, nu het saldo van de rekening en verantwoording eindigt op nihil. Klager wijst hierbij op het verschil tussen de verkrijgingen volgens de successieaangifte van in totaal € 1.918.029,-- en de betaalde successierechten ad € 1.103.699,-- . 6. Het standpunt van de notaris 6.1. De notaris stelt dat hij, tijdens de eerste bespreking met de erven, uitdrukkelijk de vraag aan de orde heeft gesteld of de nalatenschap door de erven beneficiair diende te worden aanvaard. Volgens de financieel adviseur van zowel erflater als erven, J.B. Jolie, hierna: Jolie, was het niet nodig de nalatenschap beneficiair te aanvaarden vanwege de voorgenomen verkoop van een van de onroerende zaken in de nalatenschap, een landgoed te [plaats]. Uit de opbrengst van de verkoop van dit landgoed zouden volgens Jolie alle schulden van de nalatenschap kunnen worden voldaan. De opbrengst viel echter lager uit dan verwacht. Ook waren er nog andere tegenvallers in de nalatenschap. De erven konden echter niet meer beneficiair aanvaarden nu de verkoop van goederen uit een nalatenschap een daad van zuivere aanvaarding is. Aan alle legatarissen heeft de notaris op 8 april 2004 een brief geschreven teneinde hen op de hoogte te brengen van de ontstane situatie ten gevolge van de vermogensachteruitgang van de nalatenschap en de gevolgen hiervan voor de legatarissen. Ook werd in deze brief voorgesteld het aan de legatarissen toekomende te verminderen met de door hen verschuldigde successierechten. Wat betreft de overdracht van de onroerende zaken stelt de notaris dat de verkoop van deze onroerende zaken de strekking had om de verschuldigde successierechten te voldoen. De notaris tekent hierbij aan dat voor de verkoop door erfgenamen van goederen uit de nalatenschap geen toestemming van legatarissen is vereist. De in eigendom overgedragen onroerende zaken zijn door de verkrijgers opnieuw getaxeerd en wel op een lagere waarde dan die op grond van de eerdere minnelijke waardering tot stand was gekomen. De notaris heeft uitdrukkelijk kennis genomen van deze taxatierapporten alvorens zijn medewerking aan de transporten te verlenen. Bovendien heeft de notaris de bij de minnelijke waardering betrokken taxateur de vraag voorgelegd hoe de minnelijke taxatie tot stand was gekomen. Uit het verkregen antwoord is de notaris gebleken dat bij de minnelijke waardering het bedrijfsresultaat van het in de onroerende zaak gevestigde bedrijf mede in aanmerking is genomen, hetgeen onbegrijpelijk is nu het bedrijf niet behoorde tot het vermogen van erflater. Voorts stelt de notaris dat er voorafgaande aan de verkoop wel degelijk is gezocht naar andere kopers dan de familieleden van de erven. In de markt bestond geen belangstelling voor de verhuurde onroerende zaken. Ook is overwogen om op de onroerende zaken een hypothecaire lening op te nemen om daaruit de verschuldigde successierechten te kunnen voldoen. Uiteindelijk is het idee ontstaan om de zonen van de erven de onroerende zaken te laten kopen. Aldus kon een grotere opbrengst worden gegenereerd. Dit alles overziende stelt de notaris dat er voor hem geen reden was zijn ministerie te weigeren. 6.2. Ten behoeve van de aangifte voor het successierecht is een vermogensoverzicht van alle tot de nalatenschap behorende goederen opgemaakt. Ten aanzien van de tot de nalatenschap behorende registergoederen is een overeenkomst tot minnelijke waardering met de belastingdienst gesloten. 6.3. De rekening en verantwoording is opgesteld door de destijds op het kantoor van de notaris werkzame kandidaat-notaris. De notaris erkent dat deze rekening en verantwoording uitermate ongelukkig is en dat het stuk zo zijn kantoor niet had mogen verlaten, alhoewel dat, onder zijn verantwoordelijkheid, wel gebeurd is. De notaris wijst erop dat duidelijk sprake is van een vergissing nu de notaris nimmer het beheer over het vermogens in de nalatenschap heeft gehad. Rekening en verantwoording door hem is derhalve in het geheel niet aan de orde. Voorts stelt de notaris dat hij, nog voordat de kamer haar beslissing had genomen, een uitgebreide vermogensopstelling aan klager heeft gestuurd. De notaris erkent dat in deze uitgebreide vermogensopstelling een dubbeltelling is gemaakt, die echter is rechtgezet in een tweede versie van genoemde vermogensopstelling. 7. De beoordeling 7.1. Ten aanzien van het klachtonderdeel waarin de notaris wordt verweten dat hij bij de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager als legataris overweegt het hof het volgende. Het hof is van oordeel dat de notaris verwijtbaar heeft gehandeld door te volstaan met de mededeling aan de legatarissen dat het saldo van de nalatenschap onvoldoende is om de legaten geheel uit te keren en dat deze legaten naar evenredigheid zouden worden verminderd. Ter zitting van het hof is gebleken dat de notaris daarbij verzuimd heeft de legatarissen, onder wie klager, erop te wijzen dat de zuiver aanvaard hebbende erfgenamen met hun gehele vermogen aansprakelijk zijn voor algehele voldoening van de legaten, ook als de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt. Het hof is van oordeel dat de notaris op dit punt ernstig te kort is geschoten in zijn voorlichtingstaak en acht dit onderdeel van de klacht in zoverre gegrond. Wat betreft de verkoop van de onroerende zaken, eveneens door klager aan de orde gesteld in dit klachtonderdeel, is het hof van oordeel dat deze in het algemeen een verantwoordelijkheid is van de erfgenamen zelf en dat de notaris in beginsel mocht afgaan op de documenten, waaronder de taxatierapporten, die door hen hiertoe zijn overgelegd. Gronden waarom hij zulks in dit geval geval niet zou hebben mogen doen zijn niet gesteld of gebleken. Mitsdien is dit onderdeel van de klacht ongegrond. 7.2. Ten aanzien van het klachtonderdeel waarin de notaris wordt verweten dat door zijn toedoen een onjuiste aanslag successierecht is opgelegd overweegt het hof dat de successieaangifte door de notaris juist is opgesteld. De notaris heeft bij de aangifte gebruik gemaakt van de bij hem, in augustus 2003, bekende financiële gegevens en het resultaat van de minnelijke waardering. Voor zover de verwijten van klager de inhoud dan wel de wijze van totstandkoming van de financiële gegevens of de minnelijke waardering betreffen is het hof van oordeel dat deze verwijten niet de notaris regarderen en niet tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel kunnen leiden. 7.3. Ten aanzien van het derde klachtonderdeel dat betrekking heeft op de onder verantwoordelijkheid van de notaris ten behoeve van de erfgenamen opgestelde rekening en verantwoording overweegt het hof dat klager niet kan worden ontvangen in dit klachtonderdeel nu hij niet een rechtens te respecteren onafhankelijk belang heeft bij deze ten behoeve van de erfgenamen strekkende rekening en verantwoording, wat daar verder van zij. 7.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven. 7.5. Het hof is van oordeel dat de gegrondverklaring van het klachtonderdeel zoals opgenomen in rubriek 5.1. onder a., gezien de ernst van deze gedraging aanleiding is voor het opleggen van de maatregel van berisping aan de notaris. 7.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing. 8. De beslissing Het hof: - vernietigt de bestreden beslissing met uitzondering van de vaststelling van de feiten en opnieuw rechtdoende: - verklaart het onderdeel van de klacht zoals opgenomen in rubriek 5.1. onder a gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond; - verklaart het onderdeel van de klacht zoals opgenomen in rubriek 5.1. onder b ongegrond; - verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in zijn klacht; - legt de notaris de maatregel van berisping op. Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, J.C.W. Rang en P.J.N. van Os uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 26 oktober 2006. DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT- NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM Beschikking d.d.13 december 2005 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de Kamer”, in de zaak onder nummer K 15.05 van: [Y], wonende te [plaats], gemeente [...], nader ook: klager. advocaat: mr P.R. van den Elst, kantoorhoudende te Leeuwarden. ---tegen--- mr [X], notaris te [plaats], nader ook: de notaris 1. Verloop van de procedure. Voor het verloop van de procedure verwijst de Kamer naar de navolgende aan de Kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt: - de op 4 juli 2005 ter secretarie van de Kamer ingekomen brief met vier producties van de advocaat van klager van één juli 2005; - de brief van de notaris van 29 juli 2005 met drie bijlagen, waarin het antwoord; 1.2 In de openbare vergadering van de Kamer van 11 oktober 2005 zijn klager en zijn advocaat, alsmede de notaris gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten. Vervolgens heeft de voorzitter van de Kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 13 december 2005 een beschikking zal volgen. 2. Relevante vaststaande feiten. Bij de beoordeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan: a. Klager is de neef van Nicolas [Y] (hierna: de erflater), die op 31 oktober 2002 is overleden. Zijn testament is op 4 december 2000 voor de notaris verleden. b. Op grond van het testament zijn G. [Y] en L.J. [Y]-[M] (echtelieden) enig erfgenaam van de nalatenschap. c. Door de erflater is onder meer aan klager gelegateerd een bedrag van Fl 1.000.000,-- (€ 453.780,21), niet vrij van rechten en kosten en af te geven binnen acht maanden na diens overlijden, onder de bepaling dat dit legaat eerst opeisbaar is een maand nadat de aanslag met betrekking tot het successierecht zal zijn vastgesteld. d. Op 11 november 2002 heeft in verband met de afwikkeling van de nalatenschap ten overstaan van de notaris een bespreking met de erven plaatsgevonden in aanwezigheid van J.B. Jolie (hierna: Jolie), de accountant van zowel de erflater als de erven. e. Tot de nalatenschap behoorden onder meer een effectenportefeuille en (spaar)tegoeden tot een bedrag van € 447.867,86, alsmede een viertal registergoederen; het woonhuis aan de [adres] te [plaats], het woonhuis aan de [adres] te [plaats], het landgoed “De Venen” te [plaats] bestaande uit een perceel bos, een weiland, een meertje en een recreatiewoning en het woonhuis aan de [adres] te [plaats]. Aan de [adres] heeft de erflater gewoond, [adres] is bewoond door de erven, alwaar door hen tevens een garagebedrijf wordt uitgeoefend. De woning te [plaats] is verhuurd. f. In zijn brief van 17 december 2002 heeft de notaris aan de erven en aan Jolie bevestigd, hetgeen op 11 november 2002 op zijn kantoor is besproken. Onder meer is toen besloten dat de erven opdracht zouden geven tot verkoop van “De Venen”. Tevens is door de notaris – voor zover hier van belang – het navolgende aan de erven medegedeeld: ”(…) Volgens de heer Jolie en mij is het niet nodig de nalatenschap te aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving in het licht van de voorgenomen verkoop van het onroerend goed in [plaats].(…)”. g. Op 20 juni 2003 heeft ten overstaan van de notaris het transport van “De Venen” plaatsgevonden. De verkoopopbrengst bedroeg netto € 597.205,95. h. Op 27 augustus 2003 is door de notaris de aangifte met betrekking tot het recht van successie bij de belastingdienst ingediend. Uit deze aangifte blijkt onder meer een zuiver saldo van de nalatenschap ad € 1.918.029,86, een bedrag aan legaten ad € 1.043.694,00 en een resterend bedrag voor de erven ad € 874.335,86. In verband met de tot de nalatenschap behorende registergoederen is een zogenoemde overeenkomst tot minnelijke waardering met de belastingdienst gesloten. i. Op 16 maart 2004 is aan klager in verband met een belaste verkrijging van € 453.780,-- een definitieve aanslag successierecht opgelegd voor een bedrag ad € 258.000,--. j. In zijn brief van 8 april 2004 heeft de notaris aan klager onder meer het navolgende medegedeeld:”(…) Het u toekomende legaat zal krachtens het bepaalde in gemeld testament worden verminderd met de terzake verschuldigde successierechten. Naar thans blijkt is het saldo van de nalatenschap echter onvoldoende om de legaten geheel uit te keren. Op grond van het bepaalde in de wet zullen in een dergelijk geval de legaten naar evenredigheid dienen te worden verminderd.(…)”. k. In verband hiermee heeft de notaris op 15 april 2004 tijdens een bespreking de legatarissen, onder wie klager, geïnformeerd over de vermogensachteruitgang en de daardoor voor de legatarissen ontstane situatie. Klager heeft de notaris toen medegedeeld zich te beraden over zijn standpunt. l. Op 5 januari 2005 heeft ten overstaan van de notaris het transport van het pand aan de [adres] te [plaats] plaatsgevonden, welk pand door één van de erven (G. [Y]) en diens broer is gekocht voor een bedrag van € 509.848,18. m. Uit de verkoopopbrengst is door de notaris onder meer het door klager verschuldigde bedrag aan successierecht aan de belastingdienst voldaan. n. Het onroerend goed te [plaats] is (aldus – onweersproken – klager) eveneens verkocht aan G. [Y] en diens broer. o. In verband met de verkoop van de registergoederen is door de notaris op 5 januari 2005 een zogenoemde rekening en verantwoording opgesteld, die door de erven is ondertekend. p. In voormelde rekening en verantwoording is voor zover hier van belang het navolgende opgenomen: “(…) de in gemeld testament (…) gelegateerde geldbedragen, niet vrij van rechten en kosten, zijn niet afgegeven aan de betreffende legatarissen. (…) In verband met het vorenstaande was de nalatenschap per 31 oktober 2002 samengesteld als volgt: Bezittingen: 1. a. Netto-verkoopopbrengst “De Venen” (…) € 597.205,95 b. Verkoopopbrengst [adres] (…) € 509.848,18 totaal der bezittingen € 1.107.053,95 Schulden 1. a. Minnelijke waardering [adres] te [plaats] door (…) € 327,25 b. taxatiekosten [adres]-3 € 3.027,88 2. Successierecht G. [Y] € 526.602,00 3. Successierecht legatarissen € 577.097,00 totaal der schulden € 1.107.054,13 Recapitulatie: (…) € nihil Na overmaking door notaris mr [X] voornoemd van de verschuldigde successierechten wordt kwijting en décharge verleend zonder enig voorbehoud aan genoemde notaris (…) voor het door hem gevoerde beheer. (…)”. 3. Inhoud van de klacht. 3.1 De klacht, zoals deze ter zitting nader is toegelicht, spitst zich toe op het navolgende: a. Klager verwijt de notaris dat hij bij de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang als legataris, gezien de aan de notaris bekende feiten en omstandigheden met betrekking tot de nalatenschap. b. Klager verwijt de notaris voorts dat door diens toedoen aan hem een onjuiste aanslag successierecht door de belastingdienst is opgelegd. c. Tenslotte verwijt klager de notaris dat deze in verband met de afwikkeling van de nalatenschap ten behoeve van de erven een rekening en verantwoording heeft opgesteld, die op meerdere onderdelen onvolledig en onjuist is. 3.2 Het standpunt van klager. 3.3 ad a. Klager stelt dat inmiddels is gebleken dat hij geen enkele uitkering uit de nalatenschap zal ontvangen. Volgens klager is deze situatie in de hand gewerkt door de notaris. De notaris had rekening dienen te houden met het feit dat de erven door aanvaarding van de nalatenschap, niet over de financiële middelen zouden beschikken om tot uitbetaling van het legaat over te gaan. Klager stelt in dit verband dat dit in ieder geval in juni 2003 voor de notaris duidelijk had moeten zijn, aangezien toen het transport van “De Venen” ten overstaan van hem had plaatsgevonden en bleek dat de verkoopopbrengst lager was uitgevallen dan door de erven was verwacht. Klager voegt hieraan toe dat hij het merkwaardig vindt dat de transacties met betrekking tot het onroerend goed tussen de erven en hun familieleden hebben plaatsgevonden en dat de betreffende transportakten telkens door de notaris zijn gepasseerd. Bovendien is klager gebleken dat de verkoopopbrengsten van het onroerend goed beduidend lager lagen dan de taxatiewaarden op grond van de minnelijke waardering en dat in sommige gevallen de verkoopprijs niet op een taxatierapport was gebaseerd. Voorts stelt klager dat de notaris hem weliswaar heeft geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de nalatenschap, maar dat dit op een gebrekkige wijze is gebeurd en bovendien te laat nu de notaris eerst anderhalf jaar na het overlijden van de erflater met klager contact heeft opgenomen om het een en ander met hem te bespreken. 3.4 ad b. Klager stelt dat hij het onbegrijpelijk vindt dat aan hem een definitieve aanslag successierecht is opgelegd ten bedrage van € 258.000,--, die ook door de notaris is voldaan, terwijl daar voor hem feitelijk geen enkele verkrijging tegenover staat. Uit de aanslag blijkt volgens klager dat deze aan hem is opgelegd in verband met een belaste verkrijging van € 453.780,--. Klager voert dan ook aan dat de notaris de aangifte op onjuiste gegevens heeft gebaseerd. 3.5 ad c. Klager stelt dat door de notaris het beheer over de nalatenschap is gevoerd, aangezien hij de rekening en verantwoording heeft opgesteld. Klager stelt voorts dat de door de notaris opgestelde rekening en verantwoording verre van volledig is. In dit verband merkt hij op dat bijvoorbeeld een uitdraai ontbreekt van alle op de nalatenschap betrekking hebbende transacties, terwijl een rekening en verantwoording juist inzicht dient te verschaffen in de beginsituatie, de mutaties en de eindsituatie. Ook vindt klager het merkwaardig dat de rekening en verantwoording op nihil sluit, terwijl de schulden/de legaten niet in het overzicht zijn opgenomen. Klager voegt hieraan toe dat in het overzicht wordt gesproken van een situatie per 31 oktober 2002 waarbij verwezen wordt naar transacties die van een later tijdstip dateren. Bovendien wordt niet al het onroerend goed opgevoerd in het overzicht. Volgens klager is er een aanzienlijk bedrag “verdampt” nu het saldo op nihil eindigt. Hij wijst hierbij op het verschil (een bedrag van € 814.330,--) tussen het zuiver saldo van de nalatenschap volgens de successieaangifte van in totaal € 1.918.029,-- en de betaalde successierechten ten bedrage van € 1.103.699,--. 4. Het standpunt van de notaris. 4.1 ad a. De notaris voert aan dat hij op 11 november 2002 een boedelbespreking heeft gevoerd met de erven in aanwezigheid van hun accountant Jolie. Volgens Jolie diende “De Venen” verkocht te worden, aangezien uit de verkoopopbrengst de schulden van de nalatenschap voldaan zouden kunnen worden. De notaris stelt dat hij in augustus 2003 aangifte voor het recht van successie heeft gedaan, waarbij hij zich heeft gebaseerd op de financiële gegevens betreffende de nalatenschap, die hem door Jolie waren verstrekt. Er bestond voor hem toen geen aanleiding om bijvoorbeeld uitstel te verzoeken voor het indienen van bedoelde aangifte. Voorts maakt de notaris bezwaar tegen de opmerking van klager als zouden de transacties met betrekking tot het onroerend goed dubieus zijn geweest. Tenslotte is de notaris van mening dat hij klager tijdig heeft geïnformeerd over de (financiële) stand van zaken met betrekking tot de nalatenschap, aangezien hij dit telkens heeft gedaan zodra hem feiten bekend waren die van belang waren voor de positie van klager als legataris. 4.2 ad b. De notaris stelt dat hij in augustus 2003 de aangifte successierecht heeft opgesteld op basis van de (financiële) gegevens met betrekking tot de vermogensbestanddelen van de nalatenschap, die hem door Jolie waren verschaft. Ten aanzien van de registergoederen is een zogenoemde overeenkomst tot minnelijke waardering in overleg met de belastingdienst gesloten, op grond waarvan het onroerend goed per de datum van overlijden van de erflater is gewaardeerd. Deze waarden zijn vervolgens in de successieaangifte vermeld. De notaris meent dan ook dat de aanslag successierecht op een juiste wijze tot stand is gekomen. De notaris voegt hieraan toe dat klager het hem niet kan aanrekenen dat uiteindelijk de financiële situatie met betrekking tot de nalatenschap dusdanig bleek te zijn dat het legaat niet aan hem uitgekeerd kon worden. 4.3 ad c. De notaris voert aan dat hij niet het beheer over de nalatenschap heeft gevoerd, maar dat dit is gedaan door Jolie en de erven. Desgevraagd deelt de notaris mede dat de rekening en verantwoording is opgesteld door zijn kandidaat-notaris. Mede hierdoor kan de notaris niet verklaren hoe het komt dat de verkoopopbrengsten van de diverse registergoederen aanmerkelijk lager zijn uitgevallen dan in de aangifte successierecht is vermeld. Ook kan de notaris niet verklaren waarom het onroerend goed te [plaats] aan (familie van) de erven is verkocht. Desgevraagd heeft de notaris medegedeeld dat hij geen inzage heeft gehad in taxatierapporten voorafgaand aan het transport van het onroerend goed te [plaats]. 5. De beoordeling. 5.1 Ter beoordeling is de vraag of de notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van klager, dan wel of hij zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat een notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt. 5.2 Het verwijt van klager dat de notaris bij de afwikkeling van de nalatenschap onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang als legataris is gegrond. In dit verband geldt dat de notaris weliswaar op de hoogte was van de uitkomst van de minnelijke waardering die met de belastingdienst is overeengekomen ten aanzien van de vier registergoederen, maar niettemin zijn medewerking heeft verleend aan de eigendomsoverdracht van deze registergoederen, althans voor zover het betreft het onroerend goed te [plaats] tegen verkoopprijzen die beduidend lager waren dan de in het kader van de minnelijke waardering daaraan toegekende bedragen. Door onder de geschetste omstandigheden niet alsnog zorg te doen dragen voor taxatie van de registergoederen door een beëdigd taxateur en voorts ook mede te werken aan de overdracht van de registergoederen aan een (familielid van een) erfgenaam en voorts met de wetenschap dat de aldus te realiseren gezamenlijke opbrengst ontoereikend zou zijn om de legaten uit te keren, heeft de notaris tegenover klager op dit punt onvoldoende zorg betracht. 5.3 Het verwijt van klager dat door toedoen van de notaris aan hem een onjuiste aanslag successierecht is opgelegd is ongegrond. De Kamer is van oordeel dat door de notaris (in augustus 2003) de aangifte successierecht op juiste wijze is opgesteld. De notaris heeft zich daarbij gebaseerd op de toen aan hem bekende en beschikbare financiële gegevens, alsmede op de overeenkomst tot minnelijke waardering, die in overleg met de fiscus tot stand was gekomen. Hieruit vloeit voort dat de aanslag successierecht op de juiste wijze tot stand is gekomen. 5.4 Met klager is de Kamer van oordeel dat het door de notaris als rekening en verantwoording opgestelde overzicht op meerdere onderdelen onvolledig en onjuist is. De Kamer verwijst daarbij onder andere naar de post “verkoopopbrengst [adres] te [plaats]”. Het in de rekening en verantwoording vermelde bedrag van € 509.848,18 strookt niet met de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengst € 785.000,--. Voorts geldt dat de notaris in zijn rekening en verantwoording het onroerend goed te [plaats] en de effectenportefeuille niet heeft opgenomen. Desgevraagd heeft de notaris ter zitting medegedeeld dat hij hiervoor geen verklaring kan geven omdat de rekening en verantwoording destijds is opgesteld door zijn kandidaat-notaris. Door in de rekening en verantwoording belangrijke vermogensbestanddelen niet op te nemen en voorts door ten aanzien van de opbrengst met betrekking tot het onroerend goed te [plaats] een bedrag op te nemen dat ruim € 275.000,-- lager is dan de gerealiseerde opbrengst heeft de notaris ook ten aanzien van dit aspect van zijn dienstverlening onzorgvuldig gehandeld. Dit is des te ernstiger nu in de aan klager ter ondertekening aangeboden rekening en verantwoording een bepaling was opgenomen waarbij door klager aan de notaris finale kwijting en décharge zou worden verleend. 5.5 De Kamer is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de onderdelen a. en c. van de klacht gegrond zijn. 5.6 Gelet op al het voorgaande gevoegd bij het feit dat de houding van de notaris ter zitting slechts passiviteit uitstraalde, acht de Kamer het verzuim van de notaris zodanig dat de maatregel van berisping op zijn plaats is. 5.7 Het vorenoverwogene leidt tot de navolgende beslissing. 6. BESLISSING De Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem: - verklaart klachtonderdeel b. ongegrond. - verklaart de klachtonderdelen a. en c. gegrond. - legt aan de notaris de maatregel van berisping op. - bepaalt dat deze maatregel zal worden uitgesproken op een nader te bepalen datum nadat is vastgesteld dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel meer openstaat. Deze beschikking is op 13 december 2005 gegeven door mr A.J. van der Meer voorzitter, mrs A. Patijn, C. Wisse en C.M. Lambregtse leden en mr L.H.M. van Noordwijk plaatsvervangend lid in tegenwoordigheid van de secretaris mr Y.H. L’Hoir.