Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2452

Datum uitspraak2006-07-20
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
ZaaknummersAWB 05/2851 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Correctieverzoek met betrekking tot een - in het verleden - ten onrechte uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Door de gemeente is een onjuist toetsingskader gehanteerd. Artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA bevat een verplichting voor de gemeente om de gegevens in de GBA te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen indien deze feitelijk onjuist zijn. Uit de omstandigheid dat de gemeente niet onjuist zou hebben gehandeld bij de ambtshalve uitschrijving van betrokkene uit de GBA volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat door betrokkene niet is aangetoond dat de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn en dat voldoende onderzoek is gedaan naar het door betrokkene gestelde. Hoewel de bewijslast ten aanzien van de vraag of de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn op betrokkene rust, ontslaat dat de gemeente niet van zijn onderzoeksplicht in het kader van het correctieverzoek.


Uitspraak

Rechtbank Amsterdam Sector Bestuursrecht Algemeen meervoudige kamer UITSPRAAK in het geding met reg.nr. AWB 05/2851 BESLU van: [eiser], wonende te [woonplaats] eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Drahmann, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. de Ruijter. 1. PROCESVERLOOP De rechtbank heeft op 14 juni 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 4 mei 2005 (hierna: het bestreden besluit). Het onderzoek is gesloten ter zitting van 11 mei 2006. 2. OVERWEGINGEN Eiser staat in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met ingang van 9 november 1971 geregistreerd als zijnde vertrokken naar onbekend. Met ingang van 22 augustus 1974 staat eiser in de GBA van de gemeente Utrecht geregistreerd als komende van Zwitserland. Op 21 december 2004 heeft eiser een correctieverzoek ingediend, om de periode van uitschrijving van 9 november 1971 tot en met 22 augustus 1974 te corrigeren. Bij besluit van 17 februari 2005 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij gedurende de periode hier van belang onafgebroken in Amsterdam woonachtig is geweest. Op 9 november 1971 is eiser ten onrechte uit de GBA uitgeschreven. In 1972 wilde eiser een aanvraag voor het vernieuwen van zijn paspoort indienen. Eiser werd medegedeeld dat hij niet in de GBA ingeschreven stond. De betreffende ambtenaar weigerde eiser opnieuw in te schrijven. Op 22 augustus 1974 is eiser naar Utrecht verhuisd. Toen hij zich in de GBA van Utrecht wilde inschrijven vond de ambtenaar het ongeloofwaardig dat hij in Amsterdam had gewoond. Om problemen te voorkomen heeft hij opgegeven dat hij uit Zwitserland kwam. In de periode van belang beschikte eiser niet over een uitkering, bankrekening of loon uit arbeid, hij kan derhalve geen loonstroken, uitkeringsspecificaties en dergelijke uit die tijd overleggen. Wel heeft hij een aantal verklaringen overgelegd. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Ten onrechte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat correctie van de adresgegevens uitsluitend kan plaatsvinden indien er door toedoen van het gemeentebestuur verwijtbaar onjuiste gegevens zijn geregistreerd. Uit artikel 82 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) volgt dat het verzoek om correctie moet worden toegewezen indien de gegevens feitelijk onjuist zijn. Eiser is verder van mening dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser moet aantonen dat het gemeentebestuur onjuist zou hebben gehandeld. Verweerder had, naar aanleiding van hetgeen eiser heeft aangevoerd en de door hem overgelegde verklaringen, nader onderzoek moeten verrichten. Subsidiair is eiser van mening dat hij heeft aangetoond dat sprake is geweest van een onjuiste handelswijze van het gemeentebestuur. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen. Ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Wet GBA geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk. De rechtbank is van oordeel dat artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA een verplichting bevat voor verweerder om de gegevens in de GBA te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen indien deze feitelijk onjuist zijn. Het tweede lid van artikel 82 van de Wet GBA kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen aan deze verplichting, maar kan slechts meespelen bij het aantonen van het vereiste dat de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn. De rechtbank is van oordeel dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onjuistheid van de gegevens in de GBA op eiser rust. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de wijziging in de GBA ruim dertig jaar geleden heeft plaatsgevonden, dat door dit grote tijdsverloop slechts de persoonskaart van eiser bewaard is gebleven en niet de gegevens van het veronderstelde ambtshalve adresonderzoek en eiser niet eerder heeft verzocht om wijziging van de betreffende gegevens, hoewel eiser (al ruim dertig jaar) op de hoogte was van de uitschrijving over de betreffende periode. Volgens verweerder is aannemelijk dat in onderhavig geval de gegevens in 1971 ambtshalve zijn gewijzigd. Bij de beslissing tot verbetering van onjuiste gegevens is van belang of uit onderzoek in de eigen administratie van de gemeente blijkt dat er onregelmatigheden zijn in de wijze waarop de adresregistratie tot stand is gekomen. In de eigen administratie is onderzoek gedaan naar de gestelde feiten. Door het tijdsverloop is slechts de persoonskaart van eiser bewaard gebleven. Uit de gegevens opgenomen op de persoonskaart en de werkwijze die volgt uit het destijds geldende artikel 79, eerste lid, van het Besluit Bevolkingsboekhouding (hierna: het Besluit) moet worden geconcludeerd dat ambtshalve onderzoek is gedaan naar het feitelijk woonadres van eiser en dat hij niet zonder meer is uitgeschreven. Gelet hierop is niet aangetoond dat de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn, aldus verweerder. Uit de omstandigheid dat de gemeente niet onjuist zou hebben gehandeld bij de uitschrijving van eiser uit de GBA volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat door of namens eiser niet is aangetoond dat de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn én dat voldoende onderzoek is gedaan naar het door eiser gestelde. Hoewel de bewijslast ten aanzien van de vraag of de gegevens in de GBA feitelijk onjuist zijn op eiser rust, ontslaat dat verweerder immers niet van zijn onderzoeksplicht in het kader van het correctieverzoek. In dat kader had verweerder derhalve de tevens door eiser overgelegde verklaringen dienen te beoordelen. De enkele stelling van verweerder dat de ambtshalve uitschrijving in 1971 op juiste wijze is geschied is ontoereikend. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en onzorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet in rechte standhouden, nu sprake is van strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen. Aan eiser dient het door hem betaalde griffierecht te worden vergoed. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, begroot op € 644,00. Dit bedrag is vastgesteld door 2 punten toe te kennen aan de verrichte proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen zitting) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (€ 322,00) en met de toepasselijke wegingsfactor (1); derhalve in totaal € 644,00. Beslist wordt als volgt. 3. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser dient te nemen; - veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 (zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam aan eiser; - bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 37,00 (zegge: zevenendertig euro), vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2006 door mr. T. van Muijden, voorzitter, en mrs. H.P. Kijlstra en C.A.E. Wijnker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum. De griffier, De voorzitter, Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage. Afschrift verzonden op: DOC: C