
Jurisprudentie
AZ2590
Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/510 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/510 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering.
Uitspraak
04/510 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2003, 02/1469 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H.J. van Geffen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Namens appellant zijn de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J.B. van der Horst.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 februari 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 september 2001, strekkende tot herziening met ingang van 20 november 2001 van de naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, overwogen geen aanknopingspunten te hebben voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische gegevens is uitgegaan. Van de zijde van appellant zijn, aldus de rechtbank, geen medische stukken in het geding gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan het oordeel van de beide verzekeringsartsen van het Uwv. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat hetgeen door de medisch adviseur L.J. Haak is naar voren is gebracht in het namens appellant overgelegde rapport van die arts van 20 januari 2003, genoegzaam is weerlegd door de bezwaarverzekeringsarts, in diens rapport van 13 juni 2003. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de omschrijvingen van de geduide functies passen binnen het opgestelde belastbaarheidspatroon. Voor zover sprake is van zogeheten markeringen, is naar het oordeel van de rechtbank in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 18 juni 2003 afdoende gemotiveerd waarom deze geen overschrijdingen opleveren van het voor appellant geldende belastbaarheidspatroon.
Appellant heeft zijn in eerdere stadia van de procedure aangevoerde grieven in essentie herhaald.
De Raad ziet deze grieven in navolging van de rechtbank niet slagen.
Wat betreft de bezwaren van appellant tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, verenigt de Raad zich in het bijzonder met het oordeel van de rechtbank
dat - ook - het rapport van 20 januari 2003 van de medisch adviseur Haak, mede in aanmerking genomen het commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv, geen twijfel oproept aan de juistheid van de ten aanzien van appellant van toepassing geachte beperkingen. De Raad heeft daarbij ook van belang geacht dat bij het vaststellen van de voor appellant van toepassing te achten beperkingen de verzekeringsartsen van het Uwv, naast de resultaten van het eigen medische onderzoek, beschikten over uitvoerige reeds omtrent appellant beschikbare medische informatie. Van de zijde van appellant zijn in hoger beroep geen nadere medische gegevens ingebracht die zouden kunnen dienen ter ondersteuning van zijn eigen opvatting dat hij zwaarder beperkt is dan vanwege het Uwv bij het nemen van het bestreden besluit tot uitgangspunt is genomen.
De Raad verenigt zich aldus met het voor appellant opgestelde belastbaarheidspatroon. Hierin ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om, als verzocht, nog het advies in te winnen van een onafhankelijk neuroloog.
Voorts acht ook de Raad genoegzaam aangetoond dat de bij de schatting gebruikte functies binnen de voor appellant vastgestelde beperkingen vallen. Voor zover sprake is van markeringen, dan zijn deze van de zijde van het Uwv afdoende toegelicht. Dat geldt in het bijzonder ook voor de van de zijde van appellant in het aanvullende beroepschrift benadrukte markering bij het aspect knielen in de functie van medewerker interne dienst. Zoals ook ter zitting door de gemachtigde van het Uwv is toegelicht, komt uit het zogeheten formulier “functie informatie systeem va/ad” naar voren dat voor appellant bij het belastingsaspect 6 - knielen, kruipen en hurken - een dubbele score is ingevuld: voor knielen en hurken de score 2d en voor kruipen de score 1a. Hetgeen appellant naar voren heeft gebracht berust kennelijk op het - aldus feitelijk onjuiste - uitgangspunt dat hij ten aanzien van knielen even zwaar beperkt is als ten aanzien van kruipen.
Voorts merkt de Raad op dat hij appellant niet kan volgen in diens stelling dat de in de functie medewerker interne dienst bij het aspect gebogen werken voorkomende belasting van vrijwel de gehele werkdag gedurende ongeveer 4 uur per werkdag 5 minuten aaneengesloten en overigens 1 minuut aaneengesloten, te zwaar zou zijn in het licht van de op dit aspect voor appellant geldende beperking van 5 minuten aaneengesloten gedurende 4 uur per werkdag. Voor zover appellant meent dat vorenomschreven belastinggegevens aldus moeten worden verstaan dat in die functie (ook) langer dan de toegestane 5 minuten achtereen gebogen zou moeten worden gewerkt, dan berust zulks op een onjuiste interpretatie van die gegevens.
Ten slotte overweegt de Raad dat ook de grief dat de bij de schatting in aanmerking genomen functies te oud zijn - welke grief door de rechtbank in verband met het (late) tijdstip waarop deze in de procedure naar voren was gebracht wegens strijd met de goede procesorde niet inhoudelijk was beoordeeld - faalt. Van de zijde van het Uwv is genoegzaam aannemelijk gemaakt dat alle bij de schatting in aanmerking genomen functies in een ten opzichte van de in geding zijnde datum voldoende actuele versie op de arbeidsmarkt voorkomen.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de grieven van appellant niet slagen. De aangevallen uitspraak, waarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard, komt voor bevestiging in aanmerking.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
EK2711

