
Jurisprudentie
AZ2596
Datum uitspraak2007-01-05
Datum gepubliceerd2007-01-05
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR06/064HR
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-05
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR06/064HR
Statusgepubliceerd
Indicatie
WSNP; beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder verstrekking van een ‘schone lei’; art. 354 lid 1 F. (81 RO).
Conclusie anoniem
R06/064HR
mr. Keus
Parket, 17 november 2006
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
Het gaat in deze zaak om de vraag of [verzoeker] bij de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling een "schone lei" terecht is ontzegd.
1. Feiten en procesverloop
1.1. Uit de stukken blijkt het volgende omtrent de feiten en het procesverloop.
1.2. Bij vonnis van 7 april 2003 heeft de rechtbank Amsterdam ten aanzien [verzoeker] de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.3. [Verzoeker] is een alleenstaande ouder van 43 jaar oud(1). Hij is in 2004 in Nederland getrouwd met de moeder van zijn kind. Hun dochter van 6 jaar oud(2) verblijft bij [verzoeker]. De echtgenote van [verzoeker] verblijft in Frankrijk in afwachting van haar verblijfsvergunning. [Verzoeker] is afkomstig uit Rusland en verblijft sinds 1993 in Nederland. Sinds 1998 heeft hij een verblijfsvergunning en sindsdien ontvangt hij een uitkering (rov. 2.3.1 van het bestreden arrest).
1.4. Bij vonnis van 8 maart 2006 heeft de rechtbank Amsterdam de schuldsanering ten aanzien van [verzoeker] zonder verstrekking van een "schone lei" beëindigd, omdat [verzoeker] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [verzoeker] ernstig is tekortgeschoten in zijn verplichting zich in te spannen om betaald werk te krijgen, omdat hij ondanks duidelijke afspraken over zijn sollicitatieverplichting en de noodzaak de bewindvoerder van zijn inspanningen ter zake op de hoogte te houden, geen bewijzen van sollicitaties heeft overgelegd. De rechtbank heeft het er daarom voor gehouden dat [verzoeker] niet heeft gesolliciteerd. De door [verzoeker] opgeworpen omstandigheid dat hij aan een integratietraject deelneemt, ontslaat hem naar het oordeel van de rechtbank niet van zijn sollicitatieplicht. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat [verzoeker] blijkens de verschillende verslagen van de bewindvoerder en het verhandelde ter zitting onvoldoende aan zijn informatieplicht heeft voldaan.
1.5. [Verzoeker] heeft van het vonnis van de rechtbank hoger beroep bij het hof Amsterdam ingesteld. In het beroepschrift heeft hij betoogd aan zijn inspannings- en informatieverplichting te hebben voldaan. Daartoe heeft hij aangevoerd via internet bij verschillende bedrijven te hebben gesolliciteerd, maar dit moeilijk te kunnen bewijzen, omdat zijn mailbox slechts een beperkte opslagcapaciteit voor oude e-mails heeft en hij geen print van alle bevestigingsmails heeft gemaakt. Daarnaast heeft hij gesteld te hebben gesolliciteerd bij twee Russische bedrijven die zich in Nederland wilden vestigen. Met betrekking tot zijn informatieplicht heeft hij gesteld naar beste weten de informatieformulieren te hebben ingevuld en teruggestuurd, daarbij in de veronderstelling verkerend dat hij dat alleen moest doen in geval zich een wijziging in zijn financiële situatie had voorgedaan.
1.6. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 2 mei 2006 heeft [verzoeker] aanvullend nog betoogd dat:
- bewijslevering van zijn sollicitaties niet meer mogelijk was, omdat zijn computer eind 2005 was gecrasht en zijn harde schijf gewist;
- hij wel eens wat e-mails heeft doorgestuurd aan de bewindvoerder, maar die e-mails volgens haar niet zijn aangekomen;
- hij van DWI had begrepen vrijgesteld te zijn van zijn sollicitatieplicht vanwege de zorg voor zijn kind;
- de communicatie met de bewindvoerder niet goed verliep;
- hij wel een jaar lang voorbereidingen heeft getroffen voor de twee Russische bedrijven en hem een baan in het vooruitzicht was gesteld, maar het vanwege visumproblemen uiteindelijk niet tot een Nederlandse vestiging is gekomen.
1.7. De bewindvoerder heeft in haar verslag in hoger beroep betoogd dat [verzoeker] ondanks meerdere schriftelijk gedane verzoeken nimmer bewijzen van zijn sollicitaties heeft overgelegd en slechts tweemaal een informatieformulier heeft geretourneerd, zonder enige specificaties. Ter zitting heeft de bewindvoerder erop gewezen dat de twee door [verzoeker] overgelegde bewijzen te laat zijn overgelegd en betwist ooit e-mail van [verzoeker] te hebben ontvangen, dan wel slecht bereikbaar te zijn geweest.
1.8. Het hof heeft bij arrest van 23 mei 2006 het volgende overwogen:
"2.5 Gelet op de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden komt ook het hof tot het oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling op [verzoeker] dient te worden beëindigd zonder de toekenning van een "schone lei".
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] ernstig is tekortgeschoten in de van hem te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Gebleken is dat [verzoeker] de bewindvoerder niet, althans niet schriftelijk en onvoldoende, omtrent zijn sollicitatieactiviteiten heeft ingelicht.
Daargelaten dat niet aannemelijk is geworden dat [verzoeker] door de uitkeringsinstantie van de verplichting te solliciteren was vrijgesteld, rustte in het kader van de schuldsaneringsregeling op hem de verplichting - hetgeen hem bekend was, althans kon zijn - om zich naar vermogen in te spannen om betaald werk te vinden en om de bewindvoerder steeds eigener beweging van die inspanningen gedocumenteerd op de hoogte te houden. Niet is gebleken dat [verzoeker] dat heeft gedaan, terwijl uit de overgelegde bewijsstukken valt af te leiden dat [verzoeker] ook op specifieke schriftelijke verzoeken van de bewindvoerder tot het verstrekken van informatie niet, dan wel volstrekt onvoldoende heeft gereageerd.
2.6 [Verzoeker] heeft voorts niet aangetoond dat hij naar behoren aan zijn inspanningsverplichting tot het vinden van betaald werk heeft voldaan. Ook in hoger beroep is hij in gebreke gebleven toereikende schriftelijke informatie aangaande zijn sollicitatieactiviteiten sedert de aanvang van de schuldsanering op 7 april 2003 over te leggen. Dat hij van de door hem gestelde sollicitatieactiviteiten, in het bijzonder via internet, niet deugdelijk aantekening heeft gehouden, althans er niet voor heeft gezorgd dat die informatie deugdelijk werd opgeslagen en bewaard en aan de bewindvoerder werd toegestuurd, dient voor zijn risico te blijven."
1.9. Het hof heeft daarop het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
1.10. [Verzoeker] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld(3). Bij brief van 13 juni, ingekomen op 15 juni, heeft mr. Dietz de Loos tevens een proces-verbaal van de zitting van het hof van 2 mei 2006 aan de Hoge Raad doen toekomen. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van de cassatiemiddelen
2.1. Het cassatierekest omvat een feitenoverzicht en drie middelen. Het feitenoverzicht geeft de rov. 2.3.1-2.3.3 van het bestreden arrest weer en bevat geen zelfstandige klacht.
2.2. Middel 1 is gericht tegen het oordeel in rov. 2.5 dat [verzoeker] ernstig is tekortgeschoten in de van hem te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het onderdeel klaagt dat 's hofs oordeel ter zake onvoldoende, dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd, omdat het hof daarmee volledig is voorbijgegaan aan het beroep van [verzoeker] op overmacht, hieruit bestaande dat hij een aantal bewijzen van internetsollicitaties niet kan overleggen, omdat zijn computer is gecrasht.
2.3. De klacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Op het verweer dat de computer van [verzoeker] was gecrasht, heeft het hof gerespondeerd in rov. 2.6, waarin het heeft overwogen dat voor risico van [verzoeker] dient te blijven dat hij van de door hem gestelde sollicitatieactiviteiten, in het bijzonder via internet, niet deugdelijk aantekening heeft gehouden, althans niet ervoor heeft gezorgd dat die informatie deugdelijk werd opgeslagen en bewaard en aan de bewindvoerder werd toegestuurd. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat, ondanks het crashen van diens computer, aan [verzoeker] moet worden toegerekend dat hij buiten staat is te bewijzen aan zijn sollicitatieplicht te hebben voldaan. Dit oordeel is voldoende en begrijpelijk gemotiveerd, zodat het eerste middel faalt.
2.4. Middel 2 klaagt over het oordeel in rov. 2.5 dat [verzoeker] de bewindvoerder niet, althans niet schriftelijk en onvoldoende, omtrent zijn sollicitatieactiviteiten heeft ingelicht. Volgens het middel heeft [verzoeker] onweersproken gesteld dat hij regelmatig e-mails naar de bewindvoerder heeft doorgestuurd waarvan de bewindvoerder stelt deze niet te hebben ontvangen, hetgeen onwaarschijnlijk is maar wellicht zijn verklaring vindt in het feit dat de communicatie tussen verzoeker en de bewindvoerder slecht was.
2.5. Het middel mist feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat de stelling van [verzoeker] dat hij de bewindvoerder e-mails met betrekking tot zijn sollicitatieactiviteiten heeft gezonden, onweersproken zou zijn gebleven. Naar het middel zelf reeds aangeeft, heeft de bewindvoerder de ontvangst van dergelijke e-mails immers betwist. Voorts mist het middel feitelijke grondslag, waar het veronderstelt dat de betrokken stelling van [verzoeker] zou hebben ingehouden dat hij de bewindvoerder regelmatig e-mails heeft doorgezonden; de bedoelde (en door de bewindvoerder betwiste) stelling, zoals het hof die blijkens rov. 2.3.3 (in cassatie onbestreden) heeft opgevat, houdt niet meer in dan dat [verzoeker] de bewindvoerder "wel eens wat mails heeft doorgestuurd". Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof reeds in verband met dit laatste geoordeeld dat "[verzoeker] de bewindvoerder niet, althans niet schriftelijk en onvoldoende, omtrent zijn sollicitatieactiviteiten heeft ingelicht" (onderstreping toegevoegd; LK). Ook het tweede middel kan daarom niet tot cassatie leiden.
2.6. Middel 3 klaagt dat het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] niet voldaan heeft aan zijn inspannings- en informatieverplichting zonder aan te geven in hoeverre [verzoeker] aan die inspannings- en informatieverplichting had moeten voldoen.
2.7. De klacht kan niet tot cassatie leiden. Anders dan het middel suggereert, heeft het hof wel degelijk en voldoende concreet aangegeven in welke opzichten [verzoeker] in de bedoelde verplichtingen is tekortgeschoten. [Verzoeker] heeft niet aangetoond te hebben gesolliciteerd en heeft ook op specifieke schriftelijke verzoeken van de bewindvoerder tot het verstrekken van informatie niet, dan wel volstrekt onvoldoende gereageerd. In dit oordeel ligt besloten dat van [verzoeker] tenminste kon worden gevergd dat hij aantoonbare pogingen zou ondernemen om betaald werk te vinden en althans op specifieke schriftelijke verzoeken van de bewindvoerder tot het verstrekken van informatie adequaat zou reageren.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Volgens vermelding in rov. 2.3.1 van het bestreden arrest.
2 Volgens vermelding in rov. 2.3.1 van het bestreden arrest.
3 Het bestreden arrest dateert van 23 mei 2006, terwijl het cassatierekest op 30 mei 2006 ter griffie van de Hoge Raad is ingekomen.
Uitspraak
5 januari 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/064HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van 7 april 2003 heeft de rechtbank te Amsterdam ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] - de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
Op 2 februari 2006 heeft er een verificatievergadering plaatsgevonden en op 1 maart 2006 is de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling behandeld.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 maart 2006 vastgesteld dat [verzoeker] in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder verstrekking van een schone lei beëindigd.
Tegen dit vonnis heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hoger beroep is behandeld ter terechtzitting van 2 mei 2006.
Bij arrest van 23 mei 2006 heeft het hof de uitspraak waarvan beroep bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 5 januari 2007.

