
Jurisprudentie
AZ2601
Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/148 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/148 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
05/148 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 30 november 2004, 03/2708 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Mouwen, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft, in aanvulling daarop, een arbeidskundig rapport van 2 maart 2005 ingezonden.
Bij schrijven van 3 mei 2006 heeft appellants raadsman informatie verstrekt.
Appellants raadsman heeft bij schrijven van 7 september 2006 een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellants raadsman is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
Appellant, die in juni 1996 wegens rug- en gewrichtsklachten was uitgevallen voor zijn werkzaamheden als chauffeur bodedienst, ontving vanaf 19 juni 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
Bij het bestreden besluit van 28 november 2003 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2003 tot ongewijzigde voortzetting van appellants WAO-uitkering op basis van evenvermelde arbeidsongeschiktheidsklasse.
De rechtbank heeft op grond van de stukken aangenomen dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij appellant niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de rapportages van die verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van alle relevante medische gegevens, waaronder de informatie afkomstig van appellants behandelend reumatoloog. Tevens heeft de rechtbank in haar oordeelsvorming betrokken dat van de zijde van appellant geen informatie is overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen.
Voorts heeft de rechtbank overwogen voldoende overtuigd te zijn van de geschiktheid van appellant voor de voor hem bij de onderhavige schatting als passende arbeidsmogelijkheden in aanmerking genomen functies.
Aldus heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd, komt in essentie hierop neer dat appellant van mening is dat hij meer beperkt is dan vanwege het Uwv is aangenomen. Met name zouden de uit zijn gewrichtsproblemen en de slijtage van zijn rug voortvloeiende pijnklachten volgens appellant onvoldoende in het belastbaarheidspatroon zijn meegenomen. Hij houdt staande dat als gevolg van deze pijnklachten sprake is van een toename van arbeidsongeschiktheid.
De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank inzake de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv en inzake de juistheid van de op grond daarvan getrokken conclusies met betrekking tot appellants beperkingen en resterende arbeidsmogelijkheden. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft doen aanvoeren geeft de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel. De Raad heeft daarbij in het bijzonder laten wegen dat appellant zijn eigen opvatting inzake de ernst van zijn klachten en de gevolgen daarvan voor zijn arbeidsongeschiktheid ook in hoger beroep niet nader aan de hand van objectief-medische gegevens heeft onderbouwd.
Uitgaande aldus van de juistheid van het opgestelde belastbaarheidspatroon, staat ook voor de Raad genoegzaam vast dat appellant ten tijde hier van belang in staat was tot het vervullen van de bij de schatting betrokken functies en dat hij daarmee een zodanig inkomen kon verwerven dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid terecht ongewijzigd is bepaald op 55 tot 65%.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
EK2710

