Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2604

Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/3545 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening.


Uitspraak

05/3545 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van: [verzoeker] (hierna: verzoeker), om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2004, 01/4197 en 01/4503 in het geding tussen: verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 17 november 2006 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft om herziening verzocht van eerder vermelde uitspraak van de Raad, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft verzoeker enige brieven aan de Raad gezonden. Bij brief van 7 september 2006 heeft verzoeker nog enkele medische verklaringen in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2006. Verzoeker is, met kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. II. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en, c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. Het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening is niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. In hetgeen verzoeker bij zijn verzoek om herziening en in zijn nadere brieven heeft aangevoerd, heeft de Raad geen feiten of omstandigheden kunnen ontdekken die voldoen aan de drie in artikel 8:88 van de Awb omschreven cumulatieve voorwaarden. De Raad moet dan ook vaststellen dat verzoeker met het onderhavige verzoek kennelijk heeft beoogd op basis van reeds bekende gegevens een - bij het rechtsmiddel van herziening niet passende - hernieuwde discussie te voeren. Met betrekking tot de nader ingediende medische gegevens merkt de Raad op dat, daargelaten dat deze gegevens niets nieuws toevoegen aan de reeds bekende medische gegevens omtrent verzoeker, deze gegevens ten dele dateren van voor de uitspraak waarvan herziening is verzocht, zodat verzoeker daarmee toentertijd reeds bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn. Voorzover de gegevens dateren van na de uitspraak waarvan herziening is verzocht, kunnen deze niet worden aangemerkt als een nieuw feit in de zin van artikel 8:88 van de Awb. Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om herziening af. Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en H.J. Simon als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 november 2006. (get.) M.M. van der Kade. (get.) P.H. Broier. Gw