
Jurisprudentie
AZ2605
Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/906 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/906 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Juistheid vastgestelde beperkingen.
Uitspraak
05/906 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 januari 2005, 04/670 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
Bij het bestreden besluit van 19 februari 2004 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 mei 2003 tot intrekking met ingang van 15 juli 2003 van zijn naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% berekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, zich kunnen verenigen met het ten aanzien van appellant in aanmerking genomen belastbaarheidspatroon, zoals dat door de primaire verzekeringsarts is opgesteld en nadien door de bezwaarverzekeringsarts, naar aanleiding van onder meer de uitkomsten van een door de orthopedisch chirurg A.J.J. Marissen uitgebracht expertiserapport, is aangepast. De rechtbank heeft noch in de van de zijde van appellant overgelegde verklaring van de neuroloog dr. C.J.M. Frijns, noch in hetgeen namens hem overigens is aangevoerd, aanleiding gevonden voor het oordeel dat appellant verdergaand beperkt is dan uiteindelijk vanwege het Uwv is aangenomen.
Ook heeft de rechtbank zich met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit kunnen verenigen.
In hoger beroep is namens appellant als grief aangevoerd dat bij het vaststellen van de voor hem geldende beperkingen ten onrechte geen rekening is gehouden met beperkingen ten aanzien van zitten, staan en lopen. Deze houdingen dienen te kunnen worden afgewisseld. Wil appellant een half uur achtereen kunnen zitten, dan moet hij tussendoor een of twee keer een paar minuten kunnen lopen, omdat anders zijn benen gevoelloos worden. Gelet op deze beperking acht appellant zich geen reƫel aanbod voor de arbeidsmarkt.
De Raad ziet deze grief niet slagen. Uit de beschikbare verzekeringsgeneeskundige gegevens, waarvan onder meer de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 december 2003, komt naar voren dat reeds beperkingen voor appellant van toepassing zijn geacht ten aanzien van de aspecten zitten, lopen en staan. Voorts is in de FML als specifieke eis opgenomen dat appellant het zitten, lopen en staan moet kunnen afwisselen.
Voor zover appellant met het formuleren van vorenomschreven grief ervan is uitgegaan dat hij door de verzekeringsartsen van het Uwv in het geheel niet beperkt is geacht ten aanzien van de aspecten zitten, lopen en staan, dan moet mitsdien worden vastgesteld dat die grief geen steun vindt in de beschikbare feiten. Voor zover appellant de mening is toegedaan dat hij op genoemde aspecten verdergaand beperkt is dan reeds is aangenomen, dan kan hij in die opvatting evenmin worden gevolgd, bij ontstentenis van toereikende steun daarvoor in de voorhanden zijnde objectief-medische gegevens. Ook voor het overige is de Raad niet kunnen blijken van aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellant zijn onderschat.
Eveneens in navolging van de rechtbank heeft de Raad, ten slotte, ook geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit rechtens niet juist te achten.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
EK2710

