Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2652

Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6479 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om wraking. Geen feiten of omstandigheden aanwezig waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.


Uitspraak

05/6479 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van [verzoeker] (hierna: verzoeker), aangaande de behandeling van het verzet tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 maart 2006, 05/6479, in het geding tussen: verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 november 2006 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 september 2005, 04/331. In die uitspraak heeft de rechtbank het verzet van verzoeker, gericht tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 3 maart 2006 is de Raad tot het oordeel gekomen dat de door verzoeker aangevochten uitspraak niet voor beroep ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vatbaar is en heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om kennis van het beroep te nemen. Verzoeker heeft verzet gedaan tegen die uitspraak. Het verzet is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 26 september 2006. Bij schrijven van 22 september 2006, ontvangen door de Raad op 26 september 2006, heeft verzoeker verzocht om wraking van de voorzitter mr. K.J.S Spaas en mr. H.G. Rottier, lid van de meervoudige kamer die het verzet behandelt. Het verzoek om wraking is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 6 oktober 2006. Verzoeker noch het Uwv is verschenen. II. MOTIVERING In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek enkel algemeenheden geuit. Met betrekking tot mr. Spaas en mr. Rottier heeft verzoeker op geen enkele wijze aangetoond dat feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat het wrakingverzoek met betrekking tot mr. Spaas en mr. Rottier, moet worden afgewezen. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Wijst het verzoek om wraking van mr. K.J.S. Spaas en mr. H.G. Rottier af. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006. (get.) J. Janssen (get.) M.C.T.M. Sonderegger