Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2653

Datum uitspraak2006-11-20
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers06/2487
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Bezwaren tegen Project Stemmen in een Willekeurig Stembureau omdat het stemmen met een stempas fraudegevoeligheid zou zijn en omdat bij verlies van de stempas vlak voor of op de dag van de verkiezingen niet kan worden gestemd op formele gronden afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht Procedurenummer: AWB 06/2487 proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht d.d. 20 november 2006 inzake [verzoeker], wonende te Leeuwarden, verzoeker, tegen De Raad van de gemeente Leeuwarden, verweerder, gemachtigden: H.J. van der Weerd en H. Pietersen, teamleider en medewerker Burgerzaken bij verweerders gemeente. Aanduiding van het besluit waarop het beroep betrekking heeft Het besluit van verweerder van 30 oktober 2006 om in te stemmen met deelname aan het project Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal. Datum van de zitting 20 november 2006 De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondelinge uitspraak A. De beslissing wijst het verzoek af. B. De gronden van de beslissing Vooruitlopend op een mogelijke wijziging van de Kieswet, gericht op invoering van het stemmen met een stempas in een stembureau naar keuze binnen de eigen gemeente, doet de gemeente Leeuwarden mee aan het project Stemmen in een Willekeurig Stembureau (SWS). De wettelijke basis voor deelname aan het project is neergelegd in de Experimentenwet Kiezen op Afstand. Artikel 1 lid 1 van deze wet vermeldt dat de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties kan bepalen dat tijdens verkiezingen als bedoeld in de kieswet experimenten plaatsvinden met het oog op nieuwe voorzieningen die de kiesgerechtigde in Nederland in staat stellen om in een stemlokaal naar keuze te stemmen of de kiesgerechtigde in staat te stellen om zijn stem met behulp van informatie- en communicatie technologie vanuit een andere plaats dan een stemlokaal uit te brengen. De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijkrelaties kan, met instemming van de betrokken gemeenteraden, gemeenten aanwijzen waar een experiment wordt gehouden. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ingestemd met de aanwijzing van de gemeente Leeuwarden voor deelname aan het project Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal bij de Tweede Kamer verkiezingen van 22 november 2006. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en aan de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekers bezwaren tegen het SWS-project zien kort samengevat op de fraudegevoeligheid van de stempas die in het kader van het project geïntroduceerd wordt en op de problemen die ontstaan bij het verlies van de stempas. Om bezwaar te kunnen maken bij de gemeente en om een voorziening te kunnen vragen bij de rechter, dient sprake te zijn van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen de bezwaren zich richten. Er is eerst sprake van zo'n besluit indien dat besluit gericht is op rechtsgevolg. Naar mijn oordeel is het besluit van de raad van de gemeente Leeuwarden van 30 oktober 2006 om in te stemmen met het project Stemmen in een Willekeurig Stemlokaal niet zelfstandig gericht op rechtsgevolg. Het maakt namelijk onderdeel uit van en is een voorwaarde voor de bevoegdheid van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties om de gemeente Leeuwarden aan te wijzen als gemeente waar een dergelijk experiment kan plaatsvinden. Het bezwaar van verzoeker richt zich niet tegen het besluit van de Minister, maar tegen het besluit van de raad. Overigens stelt de experimentenwet in art. 1 lid 4 uitdrukkelijk dat tegen een besluit van de Minister geen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank. Voor verzoeker staat in het onderhavige geval dan ook geen rechtsgang bij de sector bestuursrecht van de rechtbank open. Nu ik van oordeel ben dat de bezwaren van verzoeker tegen het besluit van de raad van 30 oktober 2006 hoogstwaarschijnlijk niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Ik zie verder geen reden om een partij te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat. De zitting wordt gesloten. Waarvan proces-verbaal. w.g. P.R.M. Poiesz, griffier C.H. de Groot, voorzieningenrechter