Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2670

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2006-11-21
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers: FA RK 06-5610 en FA RK 06-5925 273203 en 274162
Statusgepubliceerd


Indicatie

Kindontvoering door vrouw naar Oostenrijk; teruggeleidingsprocedure aanhangig in Oostenrijk / voorlopig recht op begeleide omgang


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Familie- en Jeugdrecht Meervoudige Kamer Voorlopige voorzieningen rekestnummers: FA RK 06-5610 en FA RK 06-5925 zaaknummers: 273203 en 274162 datum beschikking: 25 oktober 2006 BESCHIKKING op het op 19 september 2006 ingekomen verzoek van: [de man], wonende te [woonplaats], procureur: mr. M.N.G.N.H. Brech, waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt: [de vrouw], wonende te [woonplaats], Oostenrijk, procureur: mr. Y. Tamer, advocaat: mr. T. Çatak (te Vlijmen), en op het op 4 oktober 2006 ingekomen verzoek van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], Oostenrijk, procureur: mr. Y. Tamer, advocaat: mr. T. Çatak (te Vlijmen), waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt: [de man], wonende te [woonplaats], procureur: mr. M.N.G.N.H. Brech. PROCEDURE De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder: - het verzoekschrift van de man; - de brieven d.d. 4 oktober 2006 en 6 oktober 2006, met bijlagen, van de zijde van de vrouw; - het verzoekschrift van de vrouw; - het verweerschrift van de man. Op 9 oktober 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn procureur, alsmede de advocaat mr. A. Taner (te Lelystad) als vervanger van mr. T. Çatak. Van de zijde van de man is een kopie van een uittreksel van de huwelijksakte overgelegd. De rechtbank heeft na de terechtzitting, na partijen hiervan in kennis te hebben gesteld, op 9 oktober 2006 en 13 oktober 2006 vragen gesteld aan het Bezirksgericht Salzburg (hierna: Bezirksgericht), bij welk gerecht thans een teruggeleidingsprocedure aanhangig is, over de stand van zaken van deze teruggeleidingsprocedure en over de mogelijkheid tot begeleide omgang in Oostenrijk. Hierna zijn de volgende stukken ontvangen: - de faxberichten d.d. 12 oktober 2006 en 16 oktober 2006 van het Bezirksgericht; - de schriftelijke reactie d.d. 16 oktober 2006 van de zijde van de man; - de schriftelijke reactie d.d. 17 oktober 2006 van de zijde van de vrouw. VERZOEK EN VERWEER Het verzoek van de man strekt tot: - voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de man, met bevel tot afgifte van de minderjarige aan hem, subsidiair tot vaststelling van een omgangsregeling, ingaande direct zodra de minderjarige in Nederland zal zijn, in die zin dat de man gerechtigd zal zijn de minderjarige twee uur per dag na werktijd bij zich te hebben, alsmede alle weekenden van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, - de man te machtigen om de beschikking ten uitvoer te doen leggen middels de sterke arm van politie en justitie, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man. Het verzoek van de vrouw strekt tot: - bepaling dat het gezag over de minderjarige met ingang van de datum van de beschikking voorlopig bij uitsluiting zal worden uitgeoefend door de vrouw, - voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de vrouw, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens. De man heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. BEOORDELING Blijkens de overgelegde kopie van een uittreksel van de huwelijksakte, waarvan de procureur van de man ter terechtzitting het origineel heeft getoond, zijn de echtgenoten op 23 oktober 2003 te [plaats], Turkije, met elkander gehuwd. Zij hebben één thans nog minderjarig kind: [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], waarover zij het gezamenlijk gezag uitoefenen. De man heeft onweersproken gesteld dat hij de naast de Nederlandse tevens de Turkse nationaliteit bezit en dat de vrouw de Oostenrijkse en tevens de Turkse nationaliteit bezit. Rechtsmacht en toepasselijk recht Tussen partijen staat vast dat de vrouw in januari 2006 met de minderjarige de echtelijke woning te [woonplaats (in Nederland)] heeft verlaten en dat zij thans bij haar familie in Oostenrijk verblijft. De man heeft - zoals hij onweersproken heeft gesteld - niet ingestemd met het vertrek van de vrouw met de minderjarige naar Oostenrijk. Bij het Bezirksgericht is thans een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Nederland aanhangig. Nu de overbrenging is geschied in strijd met het mede aan de man toekomende gezagsrecht en het gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging daadwerkelijk door de man werd uitgeoefend, immers de vrouw kan de verblijfplaats van de minderjarige niet bepalen zonder de instemming van de man, is hier sprake van ongeoorloofde overbrenging als bedoeld in artikel 2 sub 11 van de EG-Verordening nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel IIbis). Krachtens artikel 10 Brussel IIbis blijft de Nederlandse rechter in geval van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige bevoegd te beslissen op de door partijen gedane verzoeken totdat de minderjarige een gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft verkregen en voldaan is aan de voorwaarden vermeld in dit artikel onder sub a of sub b. Nu aan geen van deze voorwaarden is voldaan, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe. De rechtbank zal op de door partijen gedane verzoeken, overeenkomstig de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag, Nederlands recht als haar interne recht toepassen. Het voorlopig gezag De rechtbank zal de vrouw, conform het verweer van de man, niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek te bepalen dat het gezag over de minderjarige voorlopig bij uitsluiting door haar zal worden uitgeoefend, nu een dergelijk verzoek geen voorlopige voorziening betreft als bedoeld in artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorlopige toevertrouwing De man verzoekt de minderjarige voorlopig aan hem toe te vertrouwen. De vrouw verzoekt de minderjarige voorlopig aan haar toe te vertrouwen. De vrouw heeft gesteld dat zij in januari 2006 de echtelijke woning heeft verlaten in verband met de hoog opgelopen spanningen tussen partijen en dat zij thans woonachtig is bij haar ouders in [woonplaats]. Volgens haar heeft de man zowel tijdens het huwelijk alsmede na haar vertrek bedreigingen geuit jegens haar alsmede jegens haar familie. Zij heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging met geweld. Volgens de vrouw begon de man al tijdens de eerste maanden van het huwelijk haar zowel geestelijk als fysiek te mishandelen. Zij mocht geen contact met haar familie opnemen en mocht thuis geen visite ontvangen. Ook is de minderjarige veelvuldig mishandeld door de man, aldus de vrouw. De vrouw heeft verder aangevoerd dat de man niet geïnteresseerd was en nog steeds niet is in de minderjarige. Sinds zij met de minderjarige is vertrokken, heeft de man geen normaal contact willen leggen. Steeds heeft hij gedreigd zowel per e-mail alsmede door de telefoon. De vrouw meent dat zij de meest aangewezen ouder is om de minderjarige voorlopig aan toe te vertrouwen, nu zij tijdens het huwelijk grotendeels zorg heeft gedragen voor de opvoeding en verzorging van de minderjarige en sinds het vertrek naar Oostenrijk dit nog steeds het geval is. Zij kan de minderjarige meer tijd en aandacht geven dan de man die fulltime werkt. De behoefte van de minderjarige aan een vertrouwde omgeving dient doorslaggevend te zijn en niet de financiële middelen van partijen. De vrouw heeft overgelegd een rapport van de psychologe dokter Brigitta Beghella. Volgens haar blijkt uit dit rapport dat afgifte van de minderjarige aan de man grote schade teweeg zou kunnen brengen bij de minderjarige. De man neemt volgens het rapport de behoefte van de minderjarige niet serieus. De man heeft betwist dat hij de vrouw en/of het kind tijdens de relatie of daarna heeft bedreigd of mishandeld. De vrouw heeft volgens hem gelogen over de mishandelingen, zo zij ook heeft gelogen dat partijen niet gehuwd zijn. Volgens de man is de vrouw niet in een opwelling na een ruzie vertrokken, doch heeft zij haar vertrek zorgvuldig gepland. Zij heeft hiertoe in december 2005 al voorbereidingen getroffen. De man heeft voorts betwist dat hij niet geïnteresseerd is in het kind. Hij heeft er alles aan gedaan om toegang te krijgen tot de minderjarige, maar het is de vrouw geweest die dit steeds heeft gefrustreerd. Hij heeft zich gewend tot de Centrale autoriteit en hij is zelfs naar Oostenrijk afgereisd om met de vrouw te praten en de minderjarige te zien. De man heeft aangevoerd dat partijen tijdens het huwelijk de verzorging en opvoeding van de minderjarige samen deden. Volgens de man mag het feit dat de vrouw de minderjarige heeft ontvoerd en zijn verblijfplaats maandenlang verborgen heeft gehouden voor de man, er nu niet toe leiden dat de minderjarige aan de vrouw wordt toevertrouwd. De man is van mening dat de vrouw ongeschikt is als verzorgende ouder. Zij heeft de belangen van het kind volstrekt uit het oog verloren toen zij besloot om de minderjarige te ontvoeren en te onthouden van ieder contact met hem. Ten aanzien van het door de vrouw overgelegde rapport heeft de man naar voren gebracht dat het Bezirksgericht met inachtneming van dit rapport heeft bepaald dat de minderjarige uiterlijk 21 september 2006 naar Nederland teruggebracht moest worden. Het rapport was voor de Oostenrijkse rechter geen aanleiding om de minderjarige in Oostenrijk bij de vrouw te laten. Volgens de man kan uit het rapport verder niets worden afgeleid omtrent de mogelijkheden van de man om te zorgen voor verzorging en opvoeding van de minderjarige, nu het rapport eenzijdig is opgesteld. Hij is niet gehoord. De man heeft aangegeven een aanvullend onderzoek te wensen waarbij ook zijn omstandigheden en zijn visie en de situatie waarin de minderjarige zou komen te verkeren bij verblijf bij hem worden betrokken. De man is ervan overtuigd dat als de vrouw belast wordt met de verzorging van de minderjarige hij de minderjarige niet meer terug ziet, nu zij op geen enkele wijze meewerkt aan het tot stand brengen van contact tussen de man en de minderjarige, hetgeen in strijd is met de belangen van de minderjarige. Hij kan daarentegen, nu hij werkt en de echtelijke woning bewoont, de minderjarige een veilige, vertrouwde en stabiele thuisbasis bieden en hij staat contact met de vrouw niet in de weg. De vrouw daarentegen heeft geen onderkomen of middelen van bestaan in Nederland. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen is de overbrenging van de minderjarige naar Oostenrijk geschied in strijd met het gezagsrecht. Het Bezirksgericht heeft op grond van deze ongeoorloofde overbrenging aanvankelijk beslist dat de vrouw de minderjarige uiterlijk 21 september 2006 naar Nederland dient terug te brengen en aan de man of aan een door hem aangewezen persoon dient af te geven. Echter bij vonnis van 4 oktober 2006 heeft het Bezirksgericht deze beslissing opgeheven. Blijkens dit - door de vrouw overgelegde - vonnis vreest het Bezirksgericht dat de minderjarige lichamelijke of psychische schade zal oplopen wanneer hij wordt afgegeven aan de man. De man heeft zich meerdere malen suïcidaal uitgelaten en het Bezirksgericht sluit niet uit dat de man ook de minderjarige zal doden. Daarnaast heeft de minderjarige een zeer hechte binding met zijn moeder, waardoor een scheiding een traumatische ervaring tot gevolg zal hebben. De rechtbank begrijpt uit het faxbericht van het Bezirksgericht d.d. 12 oktober 2006 dat, gelet op de daarin opgenomen beslissing van het Bezirksgericht d.d. 9 oktober 2006, het Bezirksgericht de verdere beslissing op het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Nederland aanhoudt, totdat door deze rechtbank zal zijn beslist in deze voorlopige voorzieningen procedure. De rechtbank moet, gezien de huidige stand van zaken, thans beoordelen aan wie de minderjarige voorlopig dient te worden toevertrouwd. De rechtbank benadrukt dat het hier om een ordemaatregel gaat in afwachting van de echtscheidingsprocedure en niet om een beslissing op het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar Nederland. Deze laatste beslissing moet worden genomen door het Bezirksgericht. Dit betekent dat, ook wanneer het Bezirksgericht (of appelinstantie) onherroepelijk beslist tot teruggeleiding van de minderjarige naar Nederland, voor de duur van de echtscheidingsprocedure - of procedure wijziging voorlopige voorzieningen - de navolgende beslissing ten aanzien van de voorlopige toevertrouwing zal hebben te gelden. Tegen toevertrouwing aan de vrouw pleit dat de overbrenging van de minderjarige naar Oostenrijk is geschied in strijd met het gezagsrecht. Vóór toevertrouwing aan de vrouw pleit dat de minderjarige nog geen twee jaar oud is en dat zij thans ruim negen maanden de zorg over hem heeft. Het is de rechtbank niet gebleken dat het thans niet goed gaat met de minderjarige. Blijkens het door de vrouw overgelegde en ter terechtzitting besproken rapport van het Bureau voor Jeugdzorg te Salzburg bestaat er tussen de vrouw en het kind een zeer nauwe band en kan de vrouw - ondanks stress- en paniekreacties - steeds adequaat op de behoeften van de minderjarige ingaan. Blijkens het rapport van de psychologe dr. Beghella, die moeder en kind heeft bezocht, zal scheiding van de moeder het kind een traumatische ervaring opleveren. Tegen toevertrouwing aan de man pleit dat hij de minderjarige thans ruim negen maanden niet heeft gezien. Daarnaast pleit tegen toevertrouwing aan de man dat hij zich, zoals uit het vonnis d.d. 4 oktober 2006 van het Bezirksgericht blijkt, meerdere malen suïcidaal heeft uitgelaten. Ook ter terechtzitting heeft de man aangegeven dat hij in staat is zelfmoord te plegen als de huidige situatie blijft voortduren. Tegen toevertrouwing aan de man pleit voorts dat hij, zoals in bovengenoemd rapport staat omschreven, zeer agressief heeft gereageerd toen hij niet in de gelegenheid werd gesteld om de minderjarige te zien. Volgens het Oostenrijkse Bureau voor Jeugdzorg raakte de vrouw zichtbaar in paniek en begon de minderjarige te huilen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat, los van het overige door partijen over en weer aangevoerde, de minderjarige voorlopig dient te worden toevertrouwd aan de vrouw. Bureau Jeugdzorg, dr. Beghella en het Bezirksgericht hebben erop gewezen dat een scheiding van de minderjarige van de vrouw, gelet op de kennelijk zeer hechte binding met de vrouw, voor de minderjarige een traumatische ervaring tot gevolg zal hebben. De rechtbank acht dit risico groot. Weliswaar levert de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Oostenrijk een zware contra-indicatie op, doch de rechtbank is van oordeel dat de indicaties die pleiten vóór voorlopige toevertrouwing aan de vrouw in dit geval zwaarder wegen. De rechtbank acht in het kader van de voorlopige voorzieningen voldoende inzichtelijk hetgeen thans in het belang van de minderjarige is. De rechtbank ziet geen aanleiding om thans, zoals de man wenst, een aanvullend onderzoek te doen, waarbij ook zijn omstandigheden en zijn visie en de situatie waarin de minderjarige zou komen te verkeren bij verblijf bij hem, worden betrokken. De voorlopige omgangsregeling De man heeft subsidiair verzocht vaststelling van een omgangsregeling, ingaande direct zodra de minderjarige in Nederland zal zijn, in die zin dat de man gerechtigd zal zijn de minderjarige twee uur per dag na werktijd bij zich te hebben, alsmede alle weekenden van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur. De vrouw heeft te kennen gegeven bereid te zijn omgang tussen de minderjarige en de man aan te moedigen, mits dit, gelet op de bedreigingen van de man, gebeurt onder begeleiding. Nu de rechtbank zal beslissen dat de minderjarige voorlopig zal worden toevertrouwd aan de vrouw en thans nog niet duidelijk is hoe de beslissing van het Bezirksgericht op het verzoek van de man tot teruggeleiding van de minderjarige naar Nederland zal luiden, zal de rechtbank bij haar beslissing op het subsidiaire verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling uitgaan van de huidige situatie, te weten dat de minderjarige in Oostenrijk verblijft. Uitgaande van deze situatie kan hangende de teruggeleidingsprocedure in Oostenrijk geen sprake zijn van een omgangsregeling in Nederland. De rechtbank zal dan ook het subsidiaire verzoek van de man afwijzen. Nu de man echter ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij in ieder geval de minderjarige wil zien en zelfs bereid is om in Oostenrijk te gaan wonen om contact met de minderjarige te hebben, begrijpt de rechtbank dat de man meer subsidiair verzoekt vaststelling van een omgangsregeling in welke vorm dan ook, welk verzoek de wederpartij heeft kunnen begrijpen als ter terechtzitting door de man te zijn gedaan. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat de man de minderjarige ruim negen maanden niet heeft gezien en gelet op de suïcidale uitlatingen van de man en op zijn agressieve optreden op het Bureau voor Jeugdzorg te Oostenrijk, van een onbegeleide omgangsregeling thans geen sprake kan zijn. Wel acht de rechtbank een begeleide omgangsregeling in het belang van de minderjarige. Blijkens de schriftelijke reactie van het Bezirksgericht d.d. 16 oktober 2006 kent Oostenrijk de mogelijkheid van begeleide omgang en zijn hiertoe in Salzburg drie instellingen beschikbaar, te weten: - [instelling 1], - [instelling 2], - [instelling 3]. Nu het de rechtbank niet bekend is welke bezoekcontacten door de hierboven genoemde instellingen worden aangeboden en het aan partijen is om hierover contact op te nemen met een van de hierboven genoemde instellingen, zal de rechtbank beslissen dat de man recht heeft op begeleide omgang in een van deze drie instellingen. De sterke arm van politie en justitie De man heeft verzocht hem te machtigen om de beschikking ten uitvoer te doen leggen middels de sterke arm van politie en justitie. Nu de minderjarige voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd en er geen omgangsregeling in Nederland zal worden vastgesteld, zal de rechtbank dit verzoek afwijzen. De proceskosten Gelet op het feit dat partijen echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld. BESLISSING De rechtbank: bepaalt, dat het minderjarige kind [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], voorlopig aan de vrouw zal worden toevertrouwd; bepaalt dat de man voorlopig recht heeft op begeleide omgang met de minderjarige in één van de hierboven genoemde instellingen voor begeleide omgang in Salzburg, Oostenrijk; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot bepaling dat het gezag over de minderjarige met ingang van de datum van de beschikking voorlopig bij uitsluiting door haar zal worden uitgeoefend; bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. de Lange-Tegelaar, J.M.J. Keltjens en M.J. Alt-van Endt, tevens kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier. In verband met afwezigheid van de voorzitter is deze beschikking ondertekend door de oudste rechter.