Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2717

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-12-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/7370 WOB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de weigering heeft gehandhaafd het rapport van Leeuwendaal inzake het onderzoek naar de afdeling Toetsing en Advisering van de Kanselarij der Nederlandse Orden openbaar te maken. Verweerder heeft deze weigering, na toetsing aan de bepalingen van de WOB, doen steunen op artikel 11, eerste lid, van de WOB.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 05/7370 WOB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Kanselier der Nederlandse Orden, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij brief van 29 april 2004 heeft eiser aan verweerder verzocht hem het advies van Bureau Leeuwendaal toe te zenden. Eiser heeft zijn verzoek gegrond op artikel 3 van de Wet Openbaarheid van Bestuur (verder: WOB). Bij besluit van 6 juni 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft aan eiser wel de managementsamenvatting van het rapport toegezonden. Bij brief van 5 juli 2004 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 september 2005 heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser op 17 oktober 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft bij brief van 24 november 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en daarbij met een beroep op artikel 8:29, eerste lid, van de Awb als zijn standpunt te kennen gegeven dat de kennisneming van de 'Rapportage onderzoek afdeling Toetsing en Advisering, Kanselarij der Nederlandse Orden' tot de rechtbank beperkt dient te blijven. De rechtbank heeft op 3 april 2006 beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Desgevraagd heeft eiser de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van het geheim gehouden stuk uitspraak te doen. Het beroep is op 23 augustus 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. R.H.A. Wessel als zijn gemachtigde. Verweerder, J.H. de Kleyn, is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Bleichrodt. Motivering Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht de weigering heeft gehandhaafd het rapport van Leeuwendaal inzake het onderzoek naar de afdeling Toetsing en Advisering van de Kanselarij der Nederlandse Orden openbaar te maken. Verweerder heeft deze weigering, na toetsing aan de bepalingen van de WOB, doen steunen op artikel 11, eerste lid, van de WOB. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder het verzoek van eiser terecht heeft getoetst aan de bepalingen van de WOB. De rechtbank overweegt daartoe - ambtshalve - het volgende. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de WOB kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge artikel 1, onder b, van de WOB wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering daarvan. De term bestuurlijke aangelegenheid moet ruim worden opgevat, aldus de Memorie van Toelichting. Een verzoek om informatie betreft een bestuurlijke aangelegenheid als het verband houdt met de beleidsvorming, beleidsvoorbereiding of beleidsuitvoering van een bestuursorgaan. Het begrip 'bestuurlijk' omvat niet slechts de uitoefening van bestuurlijke taken en het gebruik van bestuursbevoegdheden, maar heeft betrekking op 'het openbaar bestuur in al zijn facetten'. Dat het begrip ruim moet worden opgevat blijkt ook uit de jurisprudentie ter zake. Verweerder heeft desgevraagd gesteld dat, nu het rapport ziet op het functioneren van een afdeling van een bestuursorgaan, het daarmede onder de reikwijdte valt van het begrip bestuurlijke aangelegenheid. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van het rapport heeft de rechtbank vastgesteld dat het onderzoek, dat in de rapportage zijn weerslag heeft gevonden, is ingesteld binnen de organisatie van de Kanselarij der Nederlandse Orden. Het rapport bevat een analyse van de knelpunten binnen de afdeling Toetsing en Advisering en bevat aanbevelingen ter verbetering. Doel was het doen van aanbevelingen ter verbetering van de structuur en de onderlinge verhoudingen. Het ging in het onderzoek en het rapport niet om het functioneren van individuele medewerkers en evenmin over verbetering van de wijze waarop de Kanselarij de haar opgedragen publieke taak vervult. Deze wordt als positief beoordeeld. Het geheel overziende is de rechtbank van oordeel dat het in geding zijnde rapport niet kan worden beschouwd als een document inzake een bestuurlijke aangelegenheid. Ook al kan een document met betrekking tot de interne organisatie onder omstandigheden worden beschouwd als een bestuurlijke aangelegenheid, in dit geval ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank de schakel met het gevoerde beleid, de beleidsvoorbereiding of de beleidsuitvoering. Dit zou anders kunnen zijn indien sprake was van de voorbereiding van wijziging in het personeelsbeleid, een aantasting van het gezag van verweerder of van de Kanselarij naar buiten dan wel dat er effecten zouden zijn op de wijze waarop het decoratiestelsel wordt uitgevoerd. Daarvan is echter niet gebleken. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder ten onrechte het verzoek van eiser heeft getoetst aan de WOB. Het bestreden besluit berust derhalve op een onjuiste wettelijke grondslag en kan niet in stand worden gelaten. Het beroep is gegrond. Nu dit gebrek niet in bezwaar kan worden hersteld ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en ook het primaire besluit van 6 juni 2004 te herroepen. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het opstellen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor van 1 en een waarde per punt van € 322,-. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit van 6 september 2005; verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit van 6 juni 2004; bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 6 september 2005; bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de Kanselarij der Nederlandse Orden) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 136,- vergoedt; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, welke kosten de Kanselarij der Nederlandse Orden aan eiser moet vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier