Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2737

Datum uitspraak2006-11-17
Datum gepubliceerd2006-11-22
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 1125/04 Overdrachtsbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel t, Wbr van toepassing is.


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: BK 1125/04 17 november 2006 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting met dagtekening 25 augustus 2003, aanslagnummer 0-000000. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Bovengenoemde naheffingsaanslag is opgelegd voor een bedrag van € 118.323,--. Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 10 november 2004 het bezwaar afgewezen. 1.2 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een beroepschrift (met bijlagen), dat op 13 december 2004 bij het gerechtshof is ingekomen. De inspecteur heeft op 2 februari 2005 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. 1.3 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het gerechtshof van 25 september 2006, gehouden te Leeuwarden. Aldaar zijn verschenen de heer A als gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur de heer B. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het gerechtshof en aan de wederpartij. Tevens heeft hij een aantal bijlagen overgelegd. Onder toezegging dat hem de mogelijkheid wordt geboden op deze bijlagen te reageren wanneer zij voor de uitspraak van belang blijken te zijn, heeft de inspecteur ingestemd met overlegging van deze bijlagen. 1.4 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. De feiten Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen het volgende vast. 2.1 Bij akte van 18 februari 2002 heeft belanghebbende zijn veehouderijbedrijf aan de a-dyk 26a te Z, met bijbehorende percelen weiland, tezamen groot 24.99.30 ha, verkocht aan de Stichting C (: de Stichting). In 2003 heeft de Stichting deze gronden verkocht aan de gemeente L. Volgens het plan D (: het masterplan) en de contourennota E (: de contourennota) zijn de gronden bestemd voor woningbouw en/of industrie. 2.2 Bij akte van 15 januari 2003 koopt belanghebbende ten overstaan van notaris mr. F te M het woonhuis met bijbehorende bedrijfsgebouwen en cultuurgrond (bouwland) aan de a-weg 43 te N, tezamen groot 48.52.10 ha. De koopprijs bedraagt € 3.403.351,--. 2.3 In de akte van 15 januari 2003 wordt in verband met de hervestiging als gevolg van overheidshandelen een beroep gedaan op gedeeltelijke vrijstelling van betaling van overdrachtsbelasting op grond van het bepaalde in artikel 15, eerste lid, letter t van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (: Wbr). De akte bevat niet een opgaaf van de voor de toepassing van de vrijstelling van belang zijnde gegevens als bedoeld in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (: Ubr). Op de akte is aan overdrachtsbelasting voldaan een bedrag van € 85.878,--. 2.4 Bij brief van 17 juni 2003 wordt de betrokken notaris door de inspecteur in de gelegenheid gesteld te voldoen aan het bepaalde in voornoemd artikel 3 Ubr. Bij brief van 15 juli 2003 stuurt de notaris de inspecteur het masterplan en de contourennota toe. Hij merkt hierover op dat deze plannen geen wettelijke status hebben aangezien het geen vastgestelde streek- of bestemmingsplannen zijn in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De keuze van de gemeente L om geen streekplan vast te stellen, maar het bestaande bestemmingsplan steeds per te ontwikkelen fase aan te passen conform het masterplan en de contourennota kan zijns inziens toepassing van de vrijstelling niet blokkeren. Tevens meldt de notaris dat volgens een zegsman bij de gemeente het masterplan - indien noodzakelijk - omgebouwd kan worden naar een streekplan. 2.5 Omdat er naar de mening van de inspecteur geen sprake is van 'door het bevoegde orgaan vastgestelde plannen', acht hij de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter t van de Wbr niet van toepassing en heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Het tegen deze naheffingsaanslag gerichte bezwaarschrift heeft hij afgewezen. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel t, Wbr van toepassing is. 3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De (uiteindelijk) door de gemeente verworven landerijen zijn bestemd voor industrie, woningbouw, natuur en recreatie en de verwerving is gebaseerd op een besluit van de gemeenteraad tot aankoop van deze gronden. Doel en strekking van de vrijstelling, te weten het leveren van een bijdrage aan het bevorderen van de mobiliteit van landbouwbedrijven, zouden zijns inziens worden miskend wanneer in casu de vrijstelling niet wordt toegepast en het begrip 'vastgesteld plan' eng wordt geïnterpreteerd. De belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. 3.3 De inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend. Naar zijn opvatting kan de vrijstelling alleen worden toegepast wanneer sprake is van door het bevoegde orgaan vastgestelde plannen. Het masterplan en de contourennota behoren hier niet toe. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 3.4 Voor een meer uitvoerige omschrijving van de standpunten van partijen verwijst het gerechtshof naar de gedingstukken. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en letter t, van de Wbr (voor zover hier van belang) is onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de verkrijging van landerijen bij hervestiging van het landbouwbedrijf van de verkrijger indien de afgestane landerijen door overheidsbeleid inzake de ruimtelijke ordening voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zullen worden aangewend, in bij regeling aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen voorwaarden. De vrijstelling is beperkt tot de waarde van de landerijen die in het kader van de hervestiging worden verlaten. 4.2 Blijkens artikel 1 van de Regeling vrijstelling overdrachtsbelasting hervestiging landbouwbedrijven (: de Regeling) wordt vorenbedoelde vrijstelling verleend bij vervreemding vanuit een zogenaamd 'herkomstgebied'. Een zodanig herkomstgebied is (voor zover hier - gelet op belanghebbendes standpunt - van belang) volgens artikel 1, lid 2, letter c, onder 4, van de Regeling een gebied dat als gevolg van planologische maatregelen in vastgestelde plannen van rijk, provincie en gemeente is of zal worden bestemd voor niet-agrarische doeleinden. 4.3 In de toelichting op voormeld artikelonderdeel staat het volgende vermeld: 'De laatste categorie van gebieden waarvoor de onderhavige maatregel van toepassing is betreft de overige gebieden die als gevolg van ruimtelijk beleid van de overheid van functie veranderen. Gedacht wordt hier onder meer aan woningbouw, infrastructuur, mainports, ROM (Ruimtelijke Ordening en Milieu), de nadere uitwerkingen van O, aanleg van bossen en landschappelijke structuren, en rijksbufferzones. Voor de gebiedsafbakening is aansluiting gezocht bij de bepalingen van de Wet op de ruimtelijke ordening, in welk kader gebiedsaanduidingen worden neergelegd in een planologische kernbeslissing en gebiedsbegrenzingen worden vastgelegd in een streekplan, structuurplan, bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit, alsmede herzieningen daarvan. Noodzakelijk is dat het plan of besluit door het bevoegde orgaan is vastgesteld.' 4.4 Gelet op vorenoverwogene, het onder 2.4 vermelde en de omstandigheid dat de contourennota en het masterplan voorgenomen beleid/plannen betreft, is het hof van oordeel dat deze stukken niet kunnen worden aangemerkt als een 'vastgesteld plan' in de zin van artikel 1, lid 2, letter c, onder 4, van de Regeling, zodat de vrijstelling onder 4.1 genoemd in onderhavige zaak geen toepassing kan vinden. Anders dan een (met vele waarborgen omgeven) vastgesteld streek- of bestemmingsplan geven zij immers niet de voor de belastingheffing vereiste zekerheid dat de voorgestane planologische maatregelen ook daadwerkelijk doorgang zullen vinden, welke zekerheid bij de heffing van belasting van groot belang wordt geacht. De omstandigheid dat het masterplan kan worden 'omgebouwd' tot een streekplan rechtvaardigt geen andere conclusie. 4.5 Hetzelfde geldt voor belanghebbendes stelling dat doel en strekking van de vrijstelling worden miskend wanneer de vrijstelling in een geval als het onderhavige geen toepassing zou vinden. De wetgever heeft op grond van het onder 4.4 overwogene de vrijstelling in redelijkheid kunnen beperken tot de situaties - voor zover hier van belang - als onder 4.2 bedoeld. De tekst van artikel 15, lid1, letter t, van de Wbr ('voortaan of waarschijnlijk binnenkort') staat aan deze beperking niet in de weg. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat bij de heffing van de inkomstenbelastingen een andere invulling wordt gegeven aan het begrip 'bestemming buiten de landbouw' - wat hier ook van zij - kan evenmin tot een ander oordeel leidden. 4.6 Anders dan de belanghebbende meent kan het besluit van de gemeenteraad tot verwerving van de door belanghebbende (aan de Stichting) verkochte gronden niet worden aangemerkt als een 'vastgesteld plan' als hiervoor bedoeld. Een enkel besluit tot aankoop van gronden kan immers niet worden aangemerkt als 'een planologische maatregel in een vastgesteld plan van de gemeente als gevolg waarvan het gebied wordt bestemd voor niet agrarische doeleinden'. 4.7 Naar het oordeel van het hof kan het hiervoor overwogene tot geen ander oordeel leiden dan dat de vrijstelling niet van toepassing is. Het gelijk is mitsdien aan de zijde van de inspecteur. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot een juist bedrag is opgelegd. 5. Proceskosten Het gerechtshof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld op 27 oktober 2006 door mr. G.M. van der Meer, raadsheer en voorzitter, mr. J. Huiskes, raadsheer, en mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier. Op 22 november 2006 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.