Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2866

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2007-02-15
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers05/4400
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verschil ingehouden en afgedragen loonbelasting. Naheffingsaanslag is niet in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur opgelegd, ondanks overleg met inspecteur over en afdoening van (overige) belastingschulden.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 05/4400 Uitspraakdatum: 10 november 2006 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen de besloten vennootschap X, gevestigd te Z, eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Aan eiseres is over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 8038.63.391.A01.1501) loonbelasting/premie volksverzekeringen (LB/PVV) opgelegd, met dagtekening 24 februari 2005. In bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 26 juli 2005. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 augustus 2005, ontvangen bij het Gerechtshof te Amsterdam op diezelfde datum, beroep ingesteld. Het Hof heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan deze rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2006 te Haarlem. Namens eiseres zijn daar verschenen A (B B.V.), gemachtigde van eiseres, C (administrateur van eiseres van 2002 tot en met 2005) en D (administrateur van eiseres vanaf 2006). Van de zijde van verweerder is E ter zitting verschenen. A heeft pleitnotities voorgedragen, welke pleitnotities aan de wederpartij en aan de rechtbank zijn verstrekt. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek werd heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen naar aanleiding van wat ter zitting was besproken nader onderzoek te doen. Verweerder heeft bij niet nader gedateerde brief met bijlagen de bevindingen van dit onderzoek meegedeeld. Eiseres heeft gereageerd bij brief van 24 mei 2006. Partijen hebben toestemming verleend verder onderzoek ter zitting achterwege te laten. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiseres maakte als F B.V. deel uit van een groep vennootschappen. De besloten vennootschap G B.V. trad op als houdstermaatschappij voor ongeveer 20 van de tot de groep behorende vennootschappen, waaronder eiseres. Deze groep werd ook wel als de G groep aangeduid (verder te noemen: G groep). 2.2. Eiseres was voornemens drie ondernemingen onder te brengen in drie nog op te richten besloten vennootschappen, te weten H B.V., I B.V. en J B.V. De oprichting is nooit geëffectueerd. De in de ondernemingen werkzame werknemers zijn daarom steeds in dienstbetrekking gebleven bij eiseres. Wel zijn voor de vennootschappen in oprichting loonbelastingnummers aangevraagd en toegekend. In verband daarmee zijn aan de vennootschappen in oprichting, toen aangiftes uitbleven, ambtshalve de volgende naheffingsaanslagen LB/PVV over het jaar 2001 opgelegd: J B.V. i.o. € 7.260 31 januari 2002 H B.V. i.o. € 13.613 31 januari 2002 I B.V. i.o. € 24.504 31 januari 2002 2.3. Eiseres heeft tegen deze drie naheffingsaanslagen bij gelijkluidende brieven van 4 februari 2001 (de rechtbank leest: 2002) bezwaar gemaakt en daarbij onder meer het volgende meegedeeld: "(..) Daar de oprichting van H i/o geen doorgang heeft gevonden en de loonbelasting en omzetbelasting zijn aangegeven via de aangifte van F B.V. (..) in de betreffende tijdvakken, kunnen wij u verzekeren dat alle belastingen door ons zijn aangegeven en voldaan. (..)" 2.4. In verband met een kennisgeving van betalingsonmacht door de directie van de holding hebben er vanaf 1 november 2001 gesprekken plaatsgevonden, eerst tussen vertegenwoordigers van de G groep en de Ontvanger van de Belastingdienst P (verder te noemen: de Ontvanger), later ook tussen vertegenwoordigers van eiseres en de Ontvanger. In die gesprekken zijn de administratieve en financiële problemen van de groep en van eiseres in kaart gebracht en per vennootschap betalingsregelingen overeengekomen. 2.5. In augustus of september 2002 zijn de aandelen in eiseres overgenomen door K B.V. (hierna: de K groep). Daarop kreeg eiseres haar huidige naam. 2.6. De administrateur van eiseres heeft de Ontvanger bij brief van 12 december 2002 onder meer het volgende meegedeeld: "(..) Positie loonbelasting: Alle loonbelasting is tot en met oktober 2002 is door ons aangeven en betaald. Hier zijn geen achterstanden meer. (..)" 2.7. Bij brief van 21 januari 2003 heeft de administrateur van eiseres de Ontvanger onder meer het volgende meegedeeld: "(..) Naar aanleiding van ons telefonisch overleg van 16 januari 2003 deel ik u mee dat wij akkoord gaan met de onderstaande verrekening op de aanslag vennootschapsbelasting met nummer (..). Deze verrekening is conform uw voorstel: Aanslag Vpb (..) Verrekening teruggaaf OB september 2001 (..) Verrekening teruggaaf LB januari 2002 (..) Door F B.V. nog te betalen (..) Bovenstaand bedrag zal per omgaande aan uw dienst worden overgemaakt. Hiermee zijn dan, naar mijn idee, alle belastingproblemen met betrekking tot F B.V. opgelost. (..)" 2.8. Eiseres heeft over het kalenderjaar 2001 maandelijks aangifte en afdracht gedaan van ingehouden LB/PVV van in totaal ƒ 770.794 (€ 349.771). Bij controle van de loonbelastingkaarten op 7 juni 2004 is geconstateerd dat in totaal een bedrag van ƒ 1.200.545 (€ 544.783) aan LB/PVV is ingehouden. Deze ingehouden loonheffing is bij de werknemers die aangifte inkomstenbelasting hebben gedaan, verrekend met verschuldigde inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen. Ter zake van het verschil tussen beide bedragen is de thans in het geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd, ten bedrage van € 195.013, vermeerderd met € 20.013 heffingsrente. 3. Geschil en standpunten van partijen In geschil is de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de naheffingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Eiseres stelt dat het geconstateerde verschil tussen ingehouden en afgedragen LB/PVV in ieder geval ten dele betrekking heeft op de verschuldigde loonheffing voor het personeel dat werkzaam was voor de vennootschappen in oprichting. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat, anders dan in haar bezwaarschrift tegen de aan de vennootschappen in oprichting opgelegde naheffingsaanslagen is vermeld, de voor deze werknemers ingehouden LB/PVV nooit is opgenomen in de loonbelastingaangifte(n) van eiseres. Eiseres stelt dat het voor haar, door de vele verrekeningen die hebben plaatsgevonden in het saneringstraject, niet meer inzichtelijk is wat er met de desbetreffende naheffingsaanslagen is gebeurd. Er kan op deze naheffingsaanslagen betaald zijn of er kan verrekening hebben plaatsgevonden met een van de belastingschulden van de G groep. Eiseres heeft verweerder verzocht inzicht te verschaffen in de gehele rekening en verantwoording om een en ander te kunnen controleren, maar verweerder heeft dat geweigerd. Ter zitting heeft eiseres meegedeeld dat het haar met name erom gaat zekerheid te krijgen omtrent de vraag of er op de aan de vennootschappen in oprichting opgelegde aanslagen is betaald en wat er dan met deze betalingen is gebeurd, of deze aanslagen inderdaad, zoals verweerder aanvoert, na bezwaar van eiseres zijn vernietigd dan wel verminderd tot nihil en of daarmee rekening is gehouden bij het maken van afspraken met de Ontvanger. 4.2. Verweerder heeft desgevraagd, na onderzoek in de systemen van de Ontvanger en onder overlegging van de desbetreffende uitdraaien, meegedeeld dat er op de aan de vennootschappen in oprichting opgelegde naheffingsaanslagen geen betalingen zijn gedaan, dat deze aanslagen na het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar zijn verminderd tot nihil en dat deze verminderingen geheel zijn afgeboekt op de nog openstaande bedragen ten name van eiseres. Eiseres heeft een en ander niet nader weersproken. 4.3. Nu het door verweerder geconstateerde afdrachtverschil niet anderszins is weersproken of weerlegd, ziet de rechtbank geen aanleiding aan het bestaan en de omvang daarvan te twijfelen. Op grond van het bepaalde in artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan verweerder ter zake naheffen. Dit is evenwel anders indien enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur daaraan in de weg staat. 4.4. Eiseres is met name verbolgen over het feit dat verweerder, na het gehele proces van intensief overleg en samenwerking tussen de Ontvanger, de G groep, later de K groep en eiseres in het bijzonder, met als doel te komen tot volledige voldoening van alle belastingschulden en het voorkomen van faillissementen, thans van de bevoegdheid tot naheffen gebruik maakt. Eiseres meent dat zij er, mede gelet op de inhoud van de hiervoor onder 2.6 en 2.7 genoemde brieven en de omstandigheid dat geen reactie is gevolgd op laatstgenoemde brief van de zijde van de Belastingdienst, in redelijkheid op mocht vertrouwen dat er een volledige regeling ter zake van alle belastingschulden tot stand was gekomen. 4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het opleggen van de thans in het geding zijnde naheffingsaanslag niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur. Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat verweerder ten tijde van het overleg met de Ontvanger op de hoogte zou zijn geweest van het bij eiseres opgetreden afdrachtverschil, heeft zij deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Eiseres stelt in ieder geval, zo begrijpt de rechtbank, dat verweerder ten tijde van het overleg met de Ontvanger bekend had kunnen en moeten zijn met het feit dat er sprake was van een afdrachtverschil. De rechtbank is van oordeel dat er geen plicht op verweerder rustte om alle aangiften van eiseres te controleren en het mogelijk nog bestaan van materiële belastingschulden te onderzoeken, alvorens tot overeenstemming te komen over de geformaliseerde belastingschulden. 4.6. Uit de omstandigheid dat over de afdoening van de geformaliseerde belastingschuld overeenstemming was bereikt met de Ontvanger, kan eiseres voorts niet het in rechte te eerbiedigen vertrouwen ontlenen dat zij daarbuiten geen enkele belasting meer verschuldigd zou zijn of dat ter zake van later gebleken nog bestaande materiële belastingschulden geen aanslagen meer zouden worden vastgesteld en opgelegd. De Ontvanger kan verweerder op dit punt niet hebben gebonden. Daar komt nog bij dat eiseres in de hiervoor onder 2.6 weergegeven brief heeft meegedeeld dat alle loonbelasting tot en met oktober 2002 door haar was aangegeven en betaald. Dat de inhoud van die brief niet juist is gebleken, kan verweerder bezwaarlijk worden tegengeworpen, net zo min als de omstandigheid dat eiseres zelf het overzicht volledig kwijt was. Een en ander komt voor rekening van eiseres. In de hiervoor geschetste omstandigheden kan eiseres evenmin uit het enkele feit dat de Ontvanger niet heeft gereageerd op de slotconclusie in de hiervoor onder 2.7 weergeven brief het vertrouwen ontlenen dat zij van alle verdere (na)heffing zou zijn gevrijwaard. 4.7. Eiseres heeft voorts nog gesteld dat de uitspraak op bezwaar ondeugdelijk zou zijn gemotiveerd. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor zover er sprake is van een niet geheel juiste weergave van feiten of het onbesproken laten van een door eiseres aangedragen argument, kan een en ander, zoals ook ter zitting is gebleken, worden verklaard uit tussen partijen bestaande misverstanden omtrent de inhoud van de bezwaren. De uitspraak op bezwaar is voldoende gemotiveerd. 4.8. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder op grond van de ter zake geldende wettelijke bepalingen mag naheffen en dat voorts geen algemeen beginsel van behoorlijk bestuur aan die naheffing in de weg staat. Het beroep is dan ook ongegrond. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan op 10 november 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, voorzitter, mrs. A.A. Fase en H.A. Tulp, leden , in tegenwoordigheid van mr. drs. H.B. Bücker, griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.