
Jurisprudentie
AZ2883
Datum uitspraak2006-11-21
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5645 NABW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5645 NABW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Het rapport van de sociale recherche is niet alleen gebaseerd op informatie die is verkregen van de politieregio, maar is ook op tal van andere gegevens is gebasseerd.
Uitspraak
04/5645 NABW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het verzoek om herziening van:
[verzoeker] (hierna: verzoeker),
inzake de uitspraak van de Raad van 22 juni 2004, 02/265,
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 21 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker en zijn gemachtigde [E.F. P.] hebben bij brief van 3 juli 2004 om herziening verzocht van bovengenoemde uitspraak van de Raad van 22 juni 2004.
Verzoeker is op 6 december 2005 overleden. Het geding is voortgezet door [E.F. P.].
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2006. Voor verzoeker is verschenen [E.F. P.]. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 17 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Namens verzoeker is - samengevat - betoogd dat de uitspraak van de Raad feitelijke onjuistheden bevat. Die onjuistheden zouden het gevolg zijn van een verzonnen (politie)onderzoek naar onder andere prostitutie-activiteiten in de woning van verzoeker. De resultaten van dat onderzoek zijn gebruikt in het kader van door de sociale recherche ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 23 maart 1998. Ter onderbouwing van het standpunt van verzoeker is een groot aantal stukken ingebracht, waaronder brieven van de politieregio Amsterdam-Amstelland, in welke brieven is vermeld dat in de politie-administratie, behoudens de verzoeker bekende veroordeling betreffende bijstandsfraude, geen gegevens ten nadele van verzoeker bekend zijn en dat er evenmin aanwijzingen bestaan dat sprake was van het bedrijven van prostitutie in de woning van verzoeker.
De Raad wijst erop dat het - bijzondere - rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin is gegeven om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
De Raad is - gelet op hetgeen hiervoor in algemene zin is overwogen - van oordeel dat hetgeen namens verzoeker is aangevoerd en overgelegd geen feiten of omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Daartoe overweegt de Raad dat ingeval bij de Raad eerder bekend was geweest dat in de politie-administratie geen gegevens ten nadele van verzoeker bekend zijn en dat verzoeker door de politie evenmin in verband wordt gebracht met prostitutie-activiteiten in zijn woning, die omstandigheden de Raad niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het rapport van de sociale recherche van 23 maart 1998 niet alleen is gebaseerd op informatie die is verkregen van de politieregio Amsterdam-Amstelland, maar ook op tal van andere gegevens (onder andere de verklaring van verzoeker, [E.F. P.] en enkele getuigen) is gebasseerd.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat het verzoek om herziening dient te worden afgewezen.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en A.B.J. van der Ham en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 november 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) L. Jörg.

