Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2899

Datum uitspraak2006-11-24
Datum gepubliceerd2006-11-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers42778
Statusgepubliceerd


Indicatie

Motorrijtuigenbelasting, wijziging bestelauto, tijdvak van naheffing.


Uitspraak

Nr. 42.778 24 november 2006 AS gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 januari 2006, nr. BK-04/01636, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het motorrijtuig met kenteken AA-BB-OO een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd, berekend over het tijdvak 7 februari 1999 tot en met 6 februari 2004, ten bedrage van € 1880, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd tot op € 376. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Sinds 15 oktober 1996 is belanghebbende ingeschreven in het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW) als houdster van het motorrijtuig met het kenteken AA-BB-00. Dit kenteken is op 21 september 1994 door de RDW aan het motorrijtuig toegekend, waarbij het is aangemerkt als een personenauto. Van 7 mei 1991 tot 21 september 1994 had dit motorrijtuig het kenteken CC-00-DD en betrof het een bestelauto. De verandering van voertuigcategorie en kenteken heeft plaatsgevonden na een ombouwkeuring door de RDW op verzoek van de toenmalige houder. Sedert het moment waarop belanghebbende houdster van de auto is geworden, heeft zij van de Inspecteur periodiek een "Rekening" met accept-giroformulier ontvangen voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting. Daarop was vermeld dat het een bestelauto betrof. Belanghebbende heeft de belasting voldaan naar het tarief geldend voor een bestelauto. 3.2. Voor het Hof was in geschil of de onderhavige naheffing is onderworpen aan de regeling van artikel 33 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Het Hof heeft geoordeeld dat, mede gelet op het ontbreken van een aanvullende aangifte van belanghebbende in verband met de eerdere verandering aan het motorrijtuig, artikel 33, lid 1, van de Wet toepassing heeft. 3.3. Het tegen dit oordeel gerichte middel treft doel. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 5 oktober 2001, nr. 36493, BNB 2001/420 heeft de afwijking van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) in afdeling 7 van hoofdstuk II van de Wet de strekking een praktische regeling te treffen voor de bewijsmoeilijkheden waarvoor de inspecteur zich ziet gesteld indien hij wil naheffen in situaties waarin op enig moment wordt geconstateerd dat in verband met de aard of het gebruik van een motorrijtuig geen of te weinig belasting is betaald, zonder dat kan worden vastgesteld sinds wanneer dat het geval is. Meer in het bijzonder ziet de van artikel 20 van de AWR afwijkende regeling van artikel 33 van de Wet op situaties waarin de houder op grond van artikel 17, lid 2, van de Wet wegens een verandering aan het motorrijtuig tot het doen van een aanvullende aangifte was gehouden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Het oordeel van het Hof geeft derhalve blijk van een onjuiste opvatting met betrekking tot de verhouding tussen artikel 33 van de Wet en artikel 20 van de AWR. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2006.