Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2902

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-23
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/6220 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/6220 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 27 september 2004, 04/37 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 november 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. K. el Adoti, werkzaam bij ARAG-Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarna heeft het Uwv nog een rapport van 16 februari 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige A.F.M. van Belkom ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door F. Houtbeckens. II. OVERWEGINGEN Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende. Bij besluit van 19 augustus 2003 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 22 augustus 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsver-zekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Bij het bestreden besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv die beslissing ondanks bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het daartegen door appellant ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Ook in hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat hij, als gevolg van zijn rug- en nekklachten en de daaruit voortvloeiende (pijn)klachten, niet in staat is de functies te vervullen die door het Uwv bij de onderhavige berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid in aanmerking zijn genomen. Hij is van mening dat de rechtbank ten onrechte aan de bevindingen van de orthopedisch chirurg dr. J.W. Morrenhof, die zijn standpunt heeft bevestigd, voorbij is gegaan. Appellant heeft voorts ter zitting toegelicht waarom hij zijns inziens slechts gedurende maximaal vier uren per dag werkzaam kan zijn. De Raad overweegt het volgende. In beroep heeft appellant een rapport van 17 mei 2004 overgelegd van een in maart 2004 uitgevoerde contra-expertise door dr. Morrenhof. Dit rapport houdt onder andere in dat appellant ten aanzien van buigen, tillen, dragen en zitten meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat hij hierdoor niet geschikt is voor vrijwel alle door het Uwv bij de berekening van de arbeidsongeschiktheid in aanmerking genomen functies. Het Uwv heeft zijn standpunt omtrent appellants geschiktheid voor die functies gebaseerd op twee medische rapporten. Het eerste rapport bevat de resultaten van het door de verzekeringsarts T.W. Jansen in juni 2003 uitgevoerde onderzoek. Deze heeft, evenals dr. Morrenhof, appellant persoonlijk onderzocht en daarbij informatie betrokken van de neuroloog J. Pasmans, bij wie appellant onder behandeling was, en van de anesthesioloog professor dr. M. van Kleef, door wie appellant kort daarvóór was onderzocht. De verzekeringsarts Jansen heeft de door hem bij appellant geconstateerde beperkingen vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst. Hieruit blijkt dat appellant is aangewezen op licht tot middelzware fysieke en rugsparende arbeid met de mogelijkheid om te vertreden en te wisselen van houding. De door dr. Morrenhof en de verzekeringsarts Jansen gestelde diagnosen komen overeen en zijn ook in overeenstemming met de door Pasmans en Van Kleef gestelde diagnosen. Verder komen de medische bevindingen van dr. Morrenhof overeen met de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts K. Corten, die in de bezwaarfase namens het Uwv onderzoek heeft verricht en in haar rapport van 24 november 2003 heeft gerapporteerd dat de functionele mogelijkhedenlijst correct is. Dr. Morrenhof meent echter dat er aanleiding is om die lijst op enkele onderdelen aan te scherpen. Hij baseert dit hoofdzakelijk op de pijnklachten die appellant ondervindt. De bezwaarverzekeringsarts Corten heeft bericht het daarmee niet eens te zijn. Daarbij heeft zij erop gewezen dat, bij de vertaling van pijnklachten naar functionele beperkingen, alleen rekening moet worden gehouden met het aanwezig zijn van direct verklarende medisch objectiveerbare afwijkingen. Aangezien uit de medische gegevens blijkt dat de pijnklachten van appellant grotendeels bepaald worden door myogene factoren (spierspanning) en er neurologisch, noch anderszins medische afwijkingen aan ten grondslag liggen, meent zij dat de beperkingen van appellant vastgesteld moeten worden op basis van de mogelijkheden die er basaal zijn en niet, zoals dr. Morrenhof meent, op de door de subjectieve pijnklachten bepaalde beperkingen. Daarbij heeft zij opgemerkt dat dr. Morrenhof tevens heeft aangegeven dat de kans groot is dat de belastbaarheid van appellant aanzienlijk zal verbeteren bij een verbetering van de musculaire conditie van zijn rug. Ook met inachtneming van de medische bevindingen van dr. Morrenhof, die zij niet onjuist acht, is zij, vanuit haar vakgebied bezien, gebleven bij haar opvatting dat de beperkingen en de mogelijkheden van appellant door het Uwv correct zijn vastgesteld en (naar aanleiding van appellants verzoek daartoe) dat er onvoldoende medische argumenten zijn voor het aannemen van een urenreductie. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Corten voldoende gemotiveerd aangegeven waarom de klachten van appellant reeds voldoende waren verdisconteerd in de functionele mogelijkhedenlijst. Haar advies biedt voldoende grondslag voor het standpunt van het Uwv dat die klachten niet kunnen leiden tot het aannemen van extra beperkingen of een urenreductie. De geduide functies zijn voor appellant geschikt te achten, nu daarin geen overschrijding van de hiervoor omschreven belastbaarheid voorkomt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries.